Vraag:
Anas ibnoe Maalik verhaalde dat, toen zij onder droogte leden, cOmar regen zocht middels al-cAbbaas ibnoe cAbdil-Moettalib, en hij zou zeggen: “O Allah, wij waren gewoon om U te vragen om regen middels de Profeet en U voorzag ons van regen. Wij vragen U nu om regen middels de oom (van vaderskant) van onze Profeet, dus voorzie ons van regen.” En hun werd regen gegeven.
Is dit authentiek (Sahieh)? En is dit ook een bewijs dat het is toegestaan om de Hulp van Allah te zoeken op grond van de status van de Awliyaa’ (helpers en geliefden) van Allah?
Antwoord:
Alle lof zij Allah.
De overlevering die hier aangehaald wordt is een Sahieh overlevering die is overgeleverd door al-Boekhaarie. Maar eenieder die deze overlevering bestudeert, zal merken dat dit juist bewijs is om geen hulp te zoeken bij Allah middels de status van de Profeet (vrede zij met hem) of van iemand anders. Want at-Tawassoel (middelen gebruiken om je doel te bereiken) en al-Wasielah zijn de middelen die je helpen om dat doel te bereiken.
De Wasielah waarnaar wordt verwezen in deze overlevering (“Wij waren gewoon om U te vragen om regen middels de Profeet en U voorzag ons van regen. Wij vragen U nu om regen middels de oom van onze Profeet, dus voorzie ons van regen.”) is het zoeken van de Hulp van Allah middels de smeekbede van de Profeet (vrede zij met hem). Zoals een man eens zei: “O, Boodschapper van Allah, onze rijkdom is verwoest en de wegen zijn afgesneden, dus bid tot Allah om ons te helpen.” En cOmar zei tegen al-cAbbaas: “Sta op, O cAbbaas, en bid tot Allah, en dus bad hij tot Allah.”
Als dit zou vallen onder het zoeken naar de Hulp van Allah middels de status van een persoon alleen, dan zou cOmar de Hulp van Allah hebben gezocht middels de status van de Profeet (vrede zij met hem), alvorens hij dit zou doen middels de status van al-cAbbaas. De status van de Profeet (vrede zij met hem) is immers groter bij Allah dan de status van al-cAbbaas of iemand anders. Het zou dan juist logischer zijn voor cOmar om hulp te zoeken bij Allah middels de status van de Profeet (vrede zij met hem), en niet middels de status van al-cAbbaas ibnoe cAbdil-Moettalib.
Kortom, er is niets mis met het zoeken van de Hulp van Allah middels een smeekbede van een persoon waarvan men hoopt dat zijn smeekbede verhoord zal worden vanwege zijn rechtschapenheid. De metgezellen waren gewoon om hulp te zoeken bij Allah middels de smeekbede van de Profeet (vrede zij met hem) voor hen. cOmar deed hetzelfde toen hij de Hulp van Allah zocht middels de smeekbede van al-cAbbaas ibnoe cAbdil-Moettalib. Wanneer je dus denkt dat iemand rechtschapen is en de kans groot is dat zijn smeekbeden verhoord zullen worden omdat zijn eten, drinken, kleding en onderkomen Halaal zijn, en omdat hij bekend staat als een man van aanbidding en godsvrucht, dan is er niets mis mee wanneer je hem vraagt om smeekbede voor jou te verrichten bij Allah. Op voorwaarde dat dit geen zelfbewondering oproept bij de persoon die je vraagt om smeekbede te verrichten voor jou. Wanneer dit wel het geval is, dan is het niet toegestaan voor jou om dit verzoek bij hem neer te leggen, omdat het hem zal schaden.
Tevens zeg ik dat het is toegestaan, maar ik beveel het niet aan. Ik denk dat iedere persoon Allah zelf moet vragen, zonder het aanstellen van een tussenpersoon tussen hem en Allah. Dit is hoopvoller en komt het dichtst bij godsvrucht. Ik moedig ook iedereen aan die zijn broeder om een smeekbede vraagt, van wie hij hoopt dat zijn smeekbeden verhoord zullen worden, om hem daarmee vriendelijk te behandelen, en dus niet omwille van zijn eigen behoeften. Want als er sprake is van enig eigen belang, dan is dit net als het vragen van geld en dergelijke, en dit is een kwalijke zaak.
Maar wanneer iemand de intentie heeft om zijn broeder van voordeel te zijn en vriendelijk te behandelen door een smeekbede voor hem te verrichten, dan is het vriendelijk behandelen van een moslim een daad waarvoor een persoon beloond zal worden, zoals welbekend is.
En Allah is de Bron van alle Kracht.
Sheikh Mohammed ibnoe Saalih al-cOethaymien (Madjmoec Fataawa war-Rasaa’il Ibn ul-cOethaymien, boekdeel 2, blz. 277)