Vraag:
Allah, de Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis): “Degenen die ongelovig zijn geworden na te hebben geloofd en daarna nog toenemen in ongeloof: Hun berouw zal nooit aanvaard worden. Zij zijn degenen die dwalen.”
(Soerat Aali cImraan: 90)
In een ander vers zegt Hij (interpretatie van de betekenis):
“Zeg: ,,O Mijn dienaren, die buitensporig zijn geweest tegenover zichzelf: Wanhoopt niet aan de Barmhartigheid van Allah. Allah vergeeft alle zonden. Zeker, Hij is de Vergevingsgezinde, de meest Barmhartige.”
(Soerat az-Zoemar: 53)
Wat is de uitleg van beide verzen en hoe kunnen wij deze met elkaar verzoenen? En is uit het eerste vers te begrijpen dat er zonden zijn waar geen berouw voor getoond kan worden of is het ene vers opgeheven door het andere?
Antwoord:
Alle lof zij Allah en vrede en zegeningen zij met Zijn Profeet, diens familie en metgezellen.
Beide verzen spreken elkaar niet tegen. Het eerste vers betreft namelijk de afvallige die geen berouw heeft getoond voordat hij is komen te overlijden. Zijn berouw wordt niet geaccepteerd als hij deze pas toont bij het intreden van zijn dood. Zoals Allah, de Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):
“Er is geen aanvaarding van het berouw voor degenen die het slechte bedrijven totdat bij een van hen de dood ingetreden is en dan zegt: ,,Ik heb nu berouw. En ook niet voor degenen die ongelovig sterven. Voor hen hebben Wij een pijnlijke bestraffing voorbereid.”
(Soerat an-Nisaa’: 18)
Zoals Hij ook gezegd heeft (interpretatie van de betekenis):
“…En wie van jullie afvallig is aan zijn godsdienst en dan als ongelovigen sterven, zij zijn het wiens daden vruchteloos zijn op aarde en in het Hiernamaals. Zij zijn de bewoners van de Hel en blijven daar voor eeuwig.”
(Soerat al-Baqarah: 217)
Het eerste vers betreft dus degene die afstand heeft genomen van zijn geloof en niet op tijd berouw heeft getoond. Berouw kan je tonen tot aan het aanbreken van de rochelende ademhaling van het sterven. Zo zegt de Profeet (vrede zij met hem) in een overlevering: “Allah accepteert het berouw van een dienaar zolang het rochelen (van het sterven) nog niet is aangebroken.”
(Ahmad)
Andere geleerden hebben gezegd dat met het eerste vers (Soerat Aali cImraan: 90) gedoeld wordt op degene die meerdere malen afstand van zijn geloof heeft genomen en dat zijn berouw dus niet wordt geaccepteerd. Hoe dan ook, het tweede vers betreft degene die berouw toont voor (het naderen van) zijn dood. Zijn berouw wordt door Allah, de Verhevene, geaccepteerd. Er is dus absoluut geen sprake van tegenstrijd tussen beide verzen.
Sheich Saalih ibn Fawzaan al-Fawzaan