Het verhaal van Moesa en al-Khidr

26109

Vraag:

Ik zou graag het verhaal horen van Moesa (vrede zij met hem) met de man die hem naar het schip bracht en hun verhaal met de jongen. Als ik het goed heb gehoord, was de man een Engel of djinn.

Antwoord:

Alle lof zij Allah.

Als u het verhaal wilt weten van Moesa en al-Khidr (vrede zij met hen beide), dan dient u de verzen van Soerat al-Kahf te lezen die over dit verhaal gaan. En daarnaast ook de lange overlevering die door imam al-Boekhaarie en imam Moeslim is overgeleverd die de geleerden hebben becommentarieerd en gedetailleerd hebben uitgelegd.

Om het verhaal op een simpele manier te presenteren, eenvoudiger te maken om erover te praten, de gebeurtenissen uit te leggen en wat we ervan leren, zullen we deze verzen uit Soerat al-Kahf stuk voor stuk aanhalen. Dit zullen we volgen met een gelijke gedeelte van de overlevering van Oebay ibn Kacb (moge Allah tevreden met hem zijn) waarin het verhaal ook volledig wordt verteld. Hierna zullen we enkele betekenissen uitleggen met de Tafsier van al-Haafidh Ibn Kathier en al-cAllaamah as-Sacdie (moge Allah genadig met hen zijn).

Het verhaal begint toen Moesa (vrede zij met hem) de Kinderen van Israël toesprak en één van hen vroeg wie van de mensen de meeste kennis had. Moesa dacht dat, aangezien hij een Boodschapper was van de Heer der Werelden, hij de meeste kennis had van alle mensen op aarde. Daarom antwoordde hij door te zeggen: “Dat ben ik.” Maar het was beter van hem geweest als hij had gezegd: “Allah weet het het beste.” Dit omdat de kennis van de Boodschappers en Profeten niet alles kan omvatten. Allesomvattende kennis is één van de Eigenschappen van Allah Alleen, de Geprezene en de Verhevene, Die geen deelgenoten heeft. Allah wilde Moesa tonen dat er iemand van Zijn dienaren meer kennis had dan hem. Daarom droeg Hij hem op naar een bepaalde plaats te reizen waar hij deze dienaar van Hem, die meer kennis had, zou ontmoeten.

Oebay ibn Kacb heeft overgeleverd dat hij de Profeet (vrede zij met hem) heeft horen zeggen: “Moesa stond op om de Kinderen van Israël toe te spreken en werd gevraagd: “Wie van de mensen heeft de meeste kennis?” Hij zei: “Dat ben ik.” Allah wees hem terecht, omdat Moesa de kennis daarover niet aan Allah overliet. Allah openbaarde aan hem: “Er is een dienaar van Mij bij de verbinding tussen de twee zeeën die meer kennis heeft dan jij.”

Moesa besloot naar de verbinding tussen de twee zeeën te gaan om deze dienaar van Allah, die meer kennis had dan hij, te ontmoeten. Er zijn verschillende mogelijke locaties voor de “verbinding tussen de twee zeeën”, echter is er geen betrouwbaar bewijs dat dit ondersteunt.

Allah, de Geprezene en Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“En (gedenk) toen Moesa tegen zijn dienstjongen zei: “Ik zal mijn tocht voortzetten, totdat ik daar aankom waar de beide zeeën samenkomen, of totdat ik een lange tijd heb gereisd.”

(Soerat al-Kahf: 60)

Al-cAllaamah as-Sacdie (moge Allah genadig met hem zijn) heeft gezegd: “Allah, de Verhevene, vertelt ons hier over Zijn Profeet Moesa (vrede zij met hem) en zijn gretigheid om het goede te verrichten en kennis op te doen. Hij zei tegen zijn dienstjongen, met de naam Yoeshac ibn Noen, die bij hem thuis verbleef en tijdens het reizen bij hem was, en later door Allah tot Profeet werd gemaakt: “Ik zal mijn tocht voortzetten, totdat ik daar aankom waar de beide zeeën samenkomen.” Dat wil zeggen “dat ik, ook al is het een lange tijd en moeilijk voor mij, zal blijven reizen tot ik de plaats bereik waar de twee zeeën elkaar tegenkomen. Dat is de plaats die aan me is geopenbaard. Daar zal je één van de dienaren van Allah die de meeste kennis heeft ontmoeten. Hij heeft kennis die jij niet hebt.”

“Of totdat ik een lange tijd heb gereisd” wil zeggen “totdat ik een grote afstand heb afgelegd. Wat bedoeld wordt is dat Moesa dit tegen zijn dienstjongen vanuit wens en verlangen zei. Hij was vastberaden in zijn plan en ging hiermee door.”

(Taysier ul-Kariem ar-Rahmaan; blz. 481)

Allah, de Geprezene en Verhevene, openbaarde aan Moesa een teken waarmee hij de plaats waar die dienaar zich bevond kon herkennen.

In de overlevering van Oebay ibn Kacb staat vermeld: “Moesa zei: “O Heer, hoe kan ik hem vinden?” Hij zei: “Neem een vis en plaats die in een mand. Waar jij je vis verliest, zal hij zijn.” Hierop nam hij een vis en deed het in een mand en trok ersamen met zijn dienstjongen Yoeshac ibn Noon op uit. Toen zij de bij de rots kwamen, gingen ze liggen en vielen ze in slaap. De vis roerde zich in de mand, waarna het ontsnapte en in zee viel. (interpretatie van de betekenis) “Waarna deze (vis) zich een weg in de zee baande.”

(Soerat al-Kahf: 61)

In een andere overlevering die door al-Boekhaarie is verhaald, staat vermeld: “Aan de basis van de rots bevond zich een bron al-Hayaat (leven) genaamd. Niets werd door het water geraakt of het kwam tot leven. De vis was geraakt door het water van de bron, waarna het begon te bewegen en ontsnapte van de mand in de zee. Hierover zegt Allah, de Geprezene en Verhevene (interpretatie van de betekenis):

“En (gedenk) toen Moesa tegen zijn dienstjongen zei: “Ik zal mijn tocht voortzetten, totdat ik daar aankom waar de beide zeeën samenkomen, of totdat ik een lange tijd heb gereisd.”

(Soerat al-Kahf: 60)

Al-Haafidh ibn Kathier (moge Allah genadig met hen zijn) heeft gezegd: “Waarna deze (vis) zich een weg in de zee baande”, betekent zoals een ondergrondse tunnel.”

Ibn Djoerayh heeft gezegd: “Ibn cAbbaas zei: “Het spoor dat hij achterliet, leek op steen.”

Al-cAwfie heeft van Ibn cAbbaas overgeleverd: “De vis raakte geen deel van de zee, maar het droogde op tot het steen werd.”

(Tafsier ul-Qoer'aan il-cAdhiem; boekdeel 5, blz. 174)

Hierna zei Allah, de Geprezene en Verhevene (interpretatie van de betekenis):

“En toen zij verder trokken, zei hij (Moesa) tegen zijn dienstjongen: “Breng ons ons middageten. Voorzeker, wij hebben deze reis van ons met veel moeite moeten doorstaan.” Hij (de dienstjongen) zei: “Weet jij nog toen wij ons naar de rots begaven? Waarlijk, ik vergat (daar) de vis. En niemand deed mij vergeten om hem (d.w.z. de vis) te herinneren, behalve de satan. En hij (d.w.z. de vis) baande zich een weg in de zee op een verbazingwekkende manier.” Hij (Moesa) zei: “Dat is waar wij naar op zoek waren.” Dus keerden zij (via dezelfde weg) terug door (steeds) hun voetsporen te volgen.”

(Soerat al-Kahf: 62-64)

Al-cAllaamah as-Sacdie zei: “Dat is waar wij naar op zoek waren” betekent het op zoek zijn.

Dus keerden zij (via dezelfde weg) terug door (steeds) hun voetsporen te volgen” betekent

dat zij teruggingen, hun voetstappen volgend naar de plaats waar zij de vis waren vergeten.”

(Taysier ul-Kariem ar-Rahmaan; blz. 481)

In de overlevering van Oebay ibn Kacb staat vermeld: “Toen hij wakker werd, vergat zijn metgezel hem te vertellen over de vis, waarna zij hun reis voortzetten gedurende de dag en daaropvolgende nacht. De volgende morgen zei Moesa tegen zijn dienstjongen: “Breng ons onze middageten. Voorzeker, wij hebben deze reis van ons met veel moeite moeten doorstaan.” Moesa voelde geen enkele vermoeidheid tot zij de plaats hadden gepasseerd die Allah hen had bevolen te vinden. Zijn dienstjongen zei tegen hem: “Weet jij nog toen wij ons naar de rots begaven? Waarlijk, ik vergat (daar) de vis. En niemand deed mij vergeten om hem (d.w.z. de vis) te herinneren, behalve de satan. En hij (d.w.z. de vis) baande zich een weg in de zee op een verbazingwekkende manier.” Voor de vis was het een weg maar voor Moesa en zijn dienstjongen was het iets vreemds. Daarna zei Moesa: “Dat is waar wij naar op zoek waren”. Dus keerden zij (via dezelfde weg) terug door (steeds) hun voetsporen te volgen. Zij gingen dus terug en volgden hun voetstappen, totdat zij bij de rots aankwamen.”

Al-cAllaamah as-Sacdie heeft gezegd: “Dit was één van de tekenen. De uitleggers zeiden: “De vis was iets dat zij als proviand namen (voor de reis). Maar toen het de plaats bereikte, werd het geraakt door zeewater en ontsnapte het in de zee en vergezelde als levend wezen andere levende wezens, met de Wil van Allah.”

(Taysier ul-Kariem ar-Rahmaan; blz. 481)

Daar ontmoette Moesa al-Khidr en vond er een gesprek tussen hen plaatst waarna Moesa al-Khidr vroeg om al-Khidr te vergezellen om van hem te kunnen leren. Dit was een grote vorm van nederigheid van hem (vrede zij met hem). Allah, de Geprezene en Verhevene, (interpretatie van de betekenis) heeft gezegd:

“En daar vonden zij één van Onze dienaren, die Wij Genade van Onze Zijde hadden geschonken en die Wij met Kennis van Onze Zijde hadden onderwezen. Moesa zei tegen hem (d.w.z. tegen de geleerde man): “Mag ik jou volgen, zodat jij mij (iets) van datgene leert wat als leiding (naar de Waarheid) dient?” Hij (de geleerde man) zei: “Waarlijk, jij zult niet in staat zijn geduldig met mij te zijn. En hoe kun jij geduldig zijn met datgene waar jij geen kennis over hebt?” Hij (Moesa) zei: “Jij zult mij, als Allah het wil, geduldig aantreffen. En ik zal jou in geen (enkele) zaak ongehoorzaam zijn.” Hij (de geleerde man) zei: “Als jij mij volgt, vraag mij dan nergens over, totdat ik jou over iets daarvan inlicht.”

(Soerat al-Kahf: 65-70)

Al-Khidr was één van de kinderen van Adam (een mens). Maar zoals al-Haafidh ibn Hadjar zegt: Er was er een meningsverschil over zijn naam, de naam van zijn vader, zijn afstamming, of hij een Profeet was en hoelang hij leefde.”

(Fath ul-Baarie; boekdeel 6, blz. 433)

In de overlevering van Oebay ibn Kacb staat vermeld: “Daar zagen zij een man die zich bedekte met een kledingstuk. Moesa gaf hem de Salaam en al-Khidr zei: “Hoe kan er vrede (Salaam) in jouw land zijn?” Hij (Moesa) zei: “Ik ben Moesa.” Al-Khidr vroeg: “Moesa van de Kinderen van Israël?” Hij (Moesa) zei: “Ja, mag ik jou volgen zodat jij mij (iets) van datgene leert wat als leiding (naar de Waarheid) dient?” Hij zei: “Waarlijk, jij zult niet in staat zijn geduldig met mij te zijn, o Moesa! Ik heb iets van de kennis van Allah die Allah mij heeft geleerd en wat jij niet weet. En jij hebt iets van de kennis van Allah die Allah jou heeft geleerd en dat ik niet weet.” Moesa zei: “Jij zult mij, als Allah het wil, geduldig aantreffen. En ik zal jou in geen (enkele) zaak ongehoorzaam zijn.” Al-Khidr zei: “Als jij mij volgt, vraag mij dan nergens over, totdat ik jou over iets daarvan inlicht.”

De vreemde en wonderbaarlijke reis begon op dit punt. Allah, de Geprezene en Verhevene, vertelt ons wat er gebeurde tijdens deze drie verwarrende gebeurtenissen waarbij Moesa (vrede zij met hem) zijn verbazing niet kon verbergen en de belofte die hij al-Khidr had gemaakt – dat hij hem over niets zou vragen dat zou plaatsvinden – niet kon nakomen.

Allah, de Geprezene en Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“Dus trokken zij er beiden op uit, totdat zij aan boord van het schip gingen dat hij (d.w.z. de geleerde man) vervolgens doorboorde. Hij (Moesa) zei: “Heb jij het doorboord om de mensen (aan boord) ervan te doen verdrinken? Voorzeker, jij bent met iets verwerpelijks gekomen.”

(Soerat al-Kahf: 71)

De overlevering vermeldt: “Daarna liepen zij langs de kust en kwamen langs een schip. Zij spraken met hen (de bemanning) om hen mee te nemen als passagiers. Zij herkenden al-Khidr en namen hem zonder kosten aan boord. Toen zij aan boord gingen, doorboorde al-Khidr plotseling een plank uit het schip middels een bijl. Moesa zei: “Deze mensen namen ons gratis aan boord en nu heb jij moedwillig het schip doorboord om de mensen erop te verdrinken! Jij hebt zeker iets verschrikkelijks gedaan!” Al-Khidr zei: “Heb ik jou niet gezegd dat jij niet geduldig zou zijn met mij?” Moesa zei: “Roep mij niet ter verantwoording voor wat ik ben vergeten. En wees niet streng voor mij om wat ik heb gedaan.”

De Boodschapper van Allah zei: “De eerste keer dat Moesa vergat.”

Hij zei:“Er kwam een mus die op de rand van de boot ging zitten en zijn snavel in de zee doopte. Al-Khidr zei tegen hem (Moesa): “Mijn kennis en jouw kennis is in vergelijking met de kennis van Allah niet meer dan het water dat van de zee wordt genomen door de snavel van deze mus.”

Daarna vond het tweede incident plaatst. Allah, de Geprezene en Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“Dus trokken zij er beiden verder op uit, totdat zij een jongen ontmoetten, waarop hij(d.w.z. de geleerde man) hem doodde. Hij (Moesa) zei: “Heb jij een onbevlekte ziel gedood (die) niet als vergelding voor (het doden van) een ziel (gedood moest worden)? Voorzeker, jij bent met iets afschuwelijks gekomen.” Hij (d.w.z. de geleerde man) zei: “Heb ik jou niet gezegd dat jij waarlijk niet in staat zult zijn om geduldig met mij te zijn?” Hij (Moesa) zei: “Als ik jou hierna (nog) over iets vraag, vergezel mij dan niet. Voorzeker, jij hebt van mij (dan)een excuus gekregen (om mij te verlaten).”

(Soerat al-Kahf: 74-76)

In de overlevering van Oebay ibn Kacb staat: “Zij gingen van boord en toen zij langs de kust liepen, zag al-Khidr een jongen met andere jongens spelen. Al-Khidr hield het hoofd van de jongen vast, hakte het af en doodde hem. Moesa zei tegen hem: “Dood jij een onschuldige persoon die niemand heeft gedood? Voorzeker, jij hebt “Noekra” (een zeer verboden, slecht en afschuwelijk iets) verricht!” Al-Khidr zei tegen hem: “Heb ik jou niet gezegd dat jij waarlijk niet in staat zult zijn om geduldig met mij te zijn?” Hij zei tegen hem: “Dit is erger dan de eerste keer!” Moesa zei: “Als ik jou hierna (nog) over iets vraag, vergezel mij dan niet. Voorzeker, jij hebt van mij (dan)een excuus gekregen (om mij te verlaten).”

Daarna vond het derde incident plaatst. Allah, de Geprezene en Verhevene, zegt (interpretatie van de betekenis):

“Dus trokken zij beiden verder, totdat zij bij de inwoners van een stad kwamen. Zij vroegen de inwoners hiervan om voedsel. Maar deze(inwoners) weigerden hen als gasten te ontvangen. Vervolgens troffen zij (d.w.z. Moesa en de geleerde man) daar een muur aan die op instorten stond, waarop hij (d.w.z. de geleerde man) deze (weer) recht zette. Hij (Moesa) zei: “Als jij zou willen, dan had jij daar zeker een prijs voor kunnen vragen.” Hij (d.w.z. de geleerde man) zei: “Dit is de scheiding tussen mij en jou. Ik zal jou (nu) berichten over de uitleg van datgene waarmee jij geen geduld kon hebben.”

(Soerat al-Kahf: 77-78)

De overlevering van Oebay ibn Kacb vermeldt: “Zij gingen verder met hun weg tot zij aankwamen bij de mensen van een stad en vroegen hun om voedsel. Echter weigerden zij hen elke gastvrijheid. In deze stad bevond zich een muur die schuin stond en op instorten stond. Al-Khidr zette deze weer recht met zijn eigen handen. Moesa zei tegen hem: “Dit zijn mensen naar wie wij kwamen en die ons geen voedsel of enige vorm van gastvrijheid toonden. Als je had gewild, had je er een betaling voor kunnen vragen.” Al-Khidr zei: “Dit is de scheiding tussen jou en mij.”

De Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) zei:“Als Moesa geduldiger zou zijn, dan had Allah ons meer van hun verhaal gegeven.”

De uitleg van de redenen van de daden van al-Khidr in deze vreemde situaties, gaf al-Khidr aan Moesa. De Koran vertelt ons hier uitgebreid over aan het eind van het verhaal in Soerat al-Kahf (interpretatie van de betekenis):

“Wat betreft het schip; dit behoorde toe aan de behoeftige mensen die op zee werkten. En ik wilde het beschadigen, omdat er achter hen een koning was die elk schip onrechtmatig toe-eigent. En wat betreft de jongen; zijn ouders waren gelovigen. En wij vreesden dat hij hen tot opstandigheid en ongeloof zou aanzetten. Daarom wilden wij dat hun Heer hun een betere (zoon) voor hem in de plaats zou geven wat betreft reinheid (d.w.z. het geloof), en (één die) dichterbij (zijn ouders) staat wat betreft genade. En wat betreft de muur; deze behoorde toe aan twee weesjongens in de stad. En daaronder bevond zich een schat van hen (d.w.z. van de twee weesjongens). En hun vader was rechtschapen. Daarom wilde jouw Heer dat zij hun volle kracht zouden bereiken (d.w.z. fysiek en mentaal rijp zouden zijn) en zij hun schat eruit zouden halen als Genade van jouw Heer. En ik deed dit (alles) niet op mijn eigen bevel. Dat is de uitleg van datgene waarmee jij geen geduld kon hebben.”

(Soerat al-Kahf: 79-82)

Wie meer details wilt weten van dit verhaal en wat we eruit kunnen leren, kan zich wenden tot de boeken van Tafsier en de uitleg lezen van Soerat al-Kahf. Zie ook Fath ul-Baarie (boekdeel 8, blz. 410) vanal-Haafidh Ibn Hajar.

En Allah weet het het beste.

Islamqa.com