Vraag:
Dit is een vraag met betrekking tot de correcte overleveringen betreffende het opheffen van de handen voor en na de Roekoec. Het is authentiek overgeleverd in Sahieh al-Boekhaari en Moeslim en Soenan Abie Daawoed.
Mijn vraag is: “Waarom accepteren volgelingen van Aboe Haniefah deze overlevering niet? Wat is hun argumentatie om niet te handelen naar deze correcte overlevering?” Een gerelateerde vraag hieraan is: “Heeft deze overlevering Aboe Haniefah (moge Allah genadig met hem zijn) niet bereikt?”
Antwoord:
Alle lof zij Allah en vrede en zegeningen zij met Zijn Profeet, diens familie en metgezellen.
De overlevering waar de vragensteller naar verwijst is inderdaad te vinden in al-Boekhaari en Moeslim. Zo heeft cAbdoellaah ibn cOmar overgeleverd dat de Profeet (vrede zij met hem) zijn handen ophief ter hoogte van zijn schouders bij aanvang van het gebed, bij het gaan naar de Roekoec en bij het opstaan vanuit de Roekoec.
De meerderheid van de geleerden handelt volgens deze overlevering en zegt: “Het is toegestaan voor degene die het gebed verricht zijn handen op te heffen bij de posities die in deze overlevering zijn vermeld.”
Imam al-Boekhaari heeft een boek gewijd aan dit onderwerp. Genaamd “Djoez’ fie Rafcil Yadayn”, waarin hij bewijst dat de handen op twee plaatsen in het gebed opgeheven dienen te worden. Hij geeft ook een sterke weerlegging op degene die anders beweert. Al-Boekhaari overlevert dat al-Hasan al-Basri heeft gezegd: “De metgezellen van de Profeet plachten hun handen op te heffen in het gebed bij het gaan naar de Roekoec en het terugkomen hiervan. Ook zegt al-Boekhaari: “Al-Hasan al-Basri zonderde geen van de metgezellen uit en het was niet bewezen dat één van de metgezellen zijn handen niet ophief.”
(Madjmoec van an-Nawawie)
Wij zijn er niet van op de hoogte of deze overlevering Aboe Haniefah wel of niet heeft bereikt. Wel heeft het zijn volgelingen bereikt, die er echter niet naar handelden. Dit omdat zij andere overleveringen en vertellingen hebben die erop duiden dat de handen niet opgeheven hoeven te worden, behalve bij de Takbierat ul-Ihraam.
Van deze overleveringen is hetgeen Aboe Daawoed heeft overgeleverd. Namelijk dat Baraa’ ibn cAazib verhaald heeft dat de Profeet (vrede zij met hem) het gebed binnentrad en zijn handen ophief tot bijna ter hoogte van zijn oorlellen en dit daarna niet meer herhaalde tijdens het gebed.
In een andere overlevering verhaalt Aboe Dawoed dat cAbdoellaah ibn Mascoed heeft gezegd: “Zal ik voor jullie het gebed voordoen zoals de Profeet dat heeft gedaan?” Hierna verrichtte hij het gebed en hief zijn handen eenmaal op.
Al deze overleveringen zijn zwak verklaard door de Hadieth-geleerden. De overlevering van Baraa’ ibnoe cAazib is zwak verklaard door Soefyaan ibn cOeyaynah, ash-Shaaficie, al-Haamidie (de leraar van Sheikh ul-Islam), Ahmad ibn Hanbal, Yahya ibn Macien, ad-Daarimi, al-Boekhaari en vele anderen.
De overlevering van cAbdoellaah ibn Mascoed is zwak verklaard door cAbdoellah ibn ul-Moebaarak, Ahmad ibn Hanbal, al-Boekhaari, al-Bayhaqi, Daraqoetnie en nog vele anderen.
Als eenmaal is bewezen dat overleveringen en vertellingen over het verlaten van het opheffen van de handen zwak zijn, dan blijven er over dit onderwerp alleen correcte overleveringen over. Deze zijn niet tegen te spreken. Daarom is het niet gepast voor een gelovige om deze Soennah te verlaten tijdens de genoemde posities. Hij dient zich namelijk in te zetten om zijn gebed te verrichten, zoals de Profeet (vrede zij met hem) het verrichtte. Hij zegt dan ook (vrede zij met hem): “Verricht het gebed zoals jullie mij het gebed hebben zien verrichten.”
cAli ibn ul-Madienie, de leraar van imam al-Boekhaari, heeft gezegd: “Het is de plicht van de moslims hun handen op te heffen als zij buigen voor de Roekoec en als zij hiervan opstaan.” Al-Boekhaari heeft gezegd: “In zijn tijd was cAli de persoon met de meeste kennis.”
(Talkhies ul-Habier van al-Haafidh ibn Hadjar)
Als de Soennah eenmaal is bevestigd, dan is het niet toegestaan deze te verlaten. Imam ash-Shaaficie heeft gezegd: “De geleerden zijn het er over eens dat wanneer de Soennah van de Profeet (vrede zij met hem) duidelijk wordt voor een persoon, het niet toegestaan is deze naast zich neer te leggen ten voordele van de mening van een ander.
(Madaaridj us-Saalikien)
“Indien een persoon Imam Aboe Haniefah, Imam Maalik, Imam ash-Shaaficie of Imam Ahmad (moge Allah genadig zijn met hen allen) volgt en hij merkt op dat de mening van een andere wetschool betreffende een kwestie sterker is, dan doet hij het goede door de sterkere mening te volgen. Dit doet niets af aan zijn religieuze betrokkenheid of goede karakter. Er is geen meningsverschil onder de geleerden betreffende dit punt. Sterker nog, dit is meer in overeenstemming met de waarheid en meer geliefd bij Allah en Zijn Boodschapper.”
(Gezegd door Sheikh ul-Islaam in Fataawaa)
De geleerden die van mening zijn dat de handen niet opgeheven dienen te worden op basis van hun eigen rechtsvinding, die krijgen beloning voor hun rechtsvinding en het zoeken naar de Waarheid.
(Rafc ul-Malaam)
Zoals de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Indien een rechter een oordeel baseert middels rechtsvinding en het bij het juiste einde heeft, dan zal hij twee beloningen ontvangen. Indien hij een oordeel velt op basis van rechtsvinding en het bij het verkeerde einde heeft, dan zal hij één beloning ontvangen.”
(al-Boekhaari en Moeslim)
Aandachtspunt; er is nog een vierde plaats in het gebed waar het toegestaan is om de handen op te heffen, namelijk bij het opstaan vanuit de eerste Tashahhoed.
En Allah weet het Best.
Sheikh Mohammed Saalihal-Moenaddjid