Beweren dat men de Profeet kan aanroepen

6820

Vraag:

Zouden jullie het volgende vers kunnen verduidelijken waarin Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“… En waren zij maar, toen zij onrechtvaardig tegenover zichzelf waren, tot jou gekomen en hadden zij Allah maar om vergeving gevraagd, en de Boodschapper had (dan) vergeving voor hen gevraagd…”.

(Soerat an-Nisaa’: 64)

Enkele personen – die zich toeschrijven aan de mensen van kennis – nemen dit vers namelijk letterlijk aan en beweren dat het toegestaan is om de Profeet te benaderen, zowel in zijn leven als na zijn dood. Zouden jullie deze mening willen weerleggen? Ook taalkundig?

Antwoord:

Alle lof zij Allah.

Dit vers is neergezonden aan de huichelaars. Met de Woorden “…En waren zij maar..” wordt hier gedoeld op de huichelaars. De samenhang tussen de verzen gaat verder ook over de huichelaars.

Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“Heb jij degenen niet gezien die dachten dat zij geloofden in wat aan jou geopenbaard is en in wat er voor jou geopenbaard is? Zij willen volgens de Taaghoet berechten, hoewel hun toch bevolen was er niet in te geloven. En het is zo dat de satan hen ver weg wil doen afdwalen. En wanneer tot hen gezegd wordt: “Kom naar wat Allah heeft neergezonden en naar de Boodschapper”, zie je de huichelaars (de mensen) geheel van jou afhouden. En hoe is het dan wanneer een ramp hen trof door wat hun handen hadden verricht? Dan komen zij naar jou toe, zij zweren bij Allah: “Wij wilden slechts goed doen en een goede verzoening!” Zij zijn diegenen waarvan Allah weet zich wat in hun harten bevindt. Wend je van hun (zonden) af en onderricht hen en spreek tot hen indrukkende woorden. En Wij hebben slechts een Boodschapper gestuurd om gehoorzaamd te worden, met het Verlof van Allah, en waren zij maar, toen zij onrechtvaardig tegenover zichzelf waren, tot jou gekomen en hadden zij Allah maar om vergeving gevraagd, en de Boodschapper had (dan) vergeving voor hen gevraagd. Zij zouden zeker ondervonden hebben dat Allah Berouwaanvaardend, Meest Genadig is.”

(Soerat an-Nisaa’: 60-64)

Het is vanzelfsprekend dat dit slechts bedoeld was gedurende het leven van de Profeet (vrede zij met hem). Dat zij naar hem toegingen, berouw toonden en hem vroegen om vergeving te vragen bij Allah is slechts een zaak die toegestaan was in het leven van de Profeet (vrede zij met hem). Wat na zijn dood betreft, is er niets overgeleverd over de metgezellen die (bijv.) naar het graf van de Profeet gingen en hem vroegen om vergeving te vragen. Zij kwamen daarentegen tijdens zijn leven naar hem toe als er geen water was en zij te kampen hadden met droogte. Zij vroegen hem (vrede zij met hem) dan om een smeekbede te verrichten, opdat Allah hen zou voorzien van water. En Allah voorzag hen dan ook daadwerkelijk van water.

Nadat de Profeet (vrede zij met hem) overleed en de moslims geen water meer hadden in de tijd van cOmar werd er aan al-cAbbaas gevraagd om smeekbede te verrichten. Hij smeekte Allah en zei: “O Allah, als we geen water meer hadden vroegen wij U middels onze Boodschapper, dan voorzag U ons van water. Wij vragen U nu middels de oom van de Profeet: voorzie ons van water.” En zij werden vervolgens voorzien van water.

Als dit daadwerkelijk een toegestane daad was en het geen verschil uitmaakte tussen leven en dood, dan zouden zij (de metgezellen) het gaan naar de Profeet niet achterwege laten zoals zij deden tijdens zijn leven. De metgezellen wendden zich af hiervan en wenden zich tot de levenden om Allah te smeken. cOmar koos het dichtstbijzijnde familielid van de Profeet en dat was zijn oom al-cAbbaas ibnoe cAbdil-Moettalib. Zijn uitspraak bij de smeekbede: “… de oom van de Profeet…” duidt erop dat cOmar al-cAbbaas uit koos, omdat het een oom van de Profeet (vrede zij met hem) is. Hij zei niet: “Wij vragen U middels al-cAbbaas”. De bedoeling hierachter was dat de oom van de Profeet gebruikt zou worden omdat hij een dichtbijstaande persoon was van de Profeet.

cAa'ishah overleverde: “Ik zei tegen de Profeet: “O, mijn hoofd!” Waarop de Profeet zei: “Als dit er is terwijl ik nog levend ben, dan zal ik vergeving voor je vragen en smeekbede voor je verrichten…”

(Sahieh al-Boekhaarie)

Met andere woorden: als jij eerder dan mij overlijdt, dan zou ik voor jou smeekbede verrichten en om vergeving voor jou vragen. Het feit dat hij deze woorden heeft geuit, duidt erop dat zijn smeekbeden en vragen om vergeving slechts van nut zijn als hij levend is. Als er daadwerkelijk geen verschil is tussen zijn leven en dood, dan was het niet nodig dat hij deze woorden uitsprak. Hij zei echter: “Als dit er is terwijl ik nog levend ben, dan zal ik vergeving voor je vragen en smeekbede voor je verrichten…”

Dit is tevens bevestigd in Sahieh al-Boekhaarie. Dit duidt erop dat de vergeving die de Profeet (vrede zij met hem) vraagt slechts bedoeld is in zijn leven. Zo weten wij uit een overlevering dat er mensen zullen zijn die afgehouden zullen worden van zijn Hawdh (bassin), waarna er vervolgens tegen de Profeet (vrede zij met hem) gezegd zal worden: “Jij weet niet wat zij na jou hebben geïnnoveerd.”

Op het verhaal dat Imam Ibnoe Kathier heeft aangehaald van al-cOetaybie, zonder hierbij kanttekeningen te plaatsen, wordt niet gesteund omdat het een verhaal is uit een droom. Naar dromen worden niet omgekeken en hier wordt ook niets op gebaseerd. Dit is het geval wanneer dit soort dromen vaststaan en bevestigd zijn. Wat dan te denken wanneer dit niet het geval is en hier zelfs twijfel over bestaat?

Sheikh cAbdoel-Moehsin al-cAbbaad (Sharh Soenan Abie Daawoed)