De invaliditeit van het leerstuk omtrent de erfzonde

6916
Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen:
“Door één mens is de zonde in de wereld gekomen, en door die zonde de dood, en de dood is het lot van alle mensen geworden, omdat ze allemaal gezondigd hebben.”
(Romeinen 5: 12)
Paulus verwijst hierbij naar Adam die zondigde door van de verboden vrucht te eten en die deze zonde vervolgens doorgaf aan zijn nageslacht. De leerstelling van de erfzonde, die door de overgrote meerderheid van de christenen aangehangen wordt, is echter duidelijk strijdig met de volgende zaken die wij uiteen zullen zetten. Maar alvorens dit te doen kan men zich het volgende afvragen: Als de dood in het leven is geroepen vanwege de erfzonde, zoals het bovenstaande vers te kennen geeft, waarom bestaat de dood dan nog steeds nadat Jezus (vrede zij met hem) naar deze aarde is gekomen om ons te verlossen van de zonde van Adam en hij verzoening heeft gebracht tussen de mens en God, zoals de christenen beweren? En als alle mensen de dood moeten doorgaan, hoe zit het dan met Henoch en Elia waarvan de Bijbel (Genesis 5: 24 en 2 Koningen 2: 11) aangeeft dat zij tot God zijn opgestegen, zonder dat de dood hen trof?
Ten eerste:
Het verstand en de rede verzetten zich tegen de gedachte dat de zonde overgaat van vader op zoon. Het betreft hier namelijk een intrinsieke kwestie die verankerd ligt in de menselijke aard en die niet overgaat door vererving. De mens erft van zijn vader, moeder en voorvaderen zaken zoals lengte, oogkleur en lichaamsbouw. Maar zonden horen hier niet bij. Wanneer jouw vader bijvoorbeeld een zonde begaat, betekent dit dan ook dat jij deze erft, zoals je ook zijn oogkleur hebt geërfd? Wanneer hij ervoor kiest om een misdadiger te zijn, is het dan zo dat jij deze kenmerken van hem erft? Zo ook wanneer hij een vrome man is, betekent dit dan automatisch dat jij dit van hem erft?
God schiep Adam en maakte hem ontvankelijk voor het begaan van fouten. Het bewijs hiervoor is dat God na Adam te hebben geschapen hem waarschuwde om van de verboden vrucht te eten. Het vervallen in zonde behoort tot de aard van de mens, alsmede de vrije keus. Dit is geen erfenis van Adam. God heeft de mens zodanig geschapen dat hij de keus heeft om het goede en het kwade te verrichten. Het betreft hier voor de duidelijkheid nogmaals geen kwestie van vererving. Adam kan dus niet verantwoordelijk worden gehouden voor het overdragen van deze intrinsieke zaak.
Ten tweede:
De doctrine van de erfzonde is strijdig met het beginsel van de beloning en bestraffing. Hoe kan een zoon namelijk gestraft worden voor de misdraging van zijn vader? Hoe kan een persoon berispt worden voor de fout die hij niet heeft begaan?
Ten derde:
De christenen geloven dat iedere zonde vijandigheid tegenover God bewerkstelligt en dat degene die zondigt bestraft of gedood dient te worden. Zo lezen we:
“Ouders mogen niet ter dood worden gebracht voor misdaden die door hun kinderen zijn begaan, en kinderen niet voor misdaden door hun ouders begaan. Men wordt alleen ter dood gebracht voor zijn eigen misdaden.”
(Deuteronomium 24: 16)
“Iemand die zondigt zal sterven, maar een zoon hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn vader, en een vader hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn zoon; wie rechtvaardig is wordt als een rechtvaardige behandeld, en een slecht mens wordt voor zijn slechte daden gestraft.”
(Ezechiël 18: 20)
Los van het feit dat bovenstaande passages duidelijk de erfzonde ontkennen, rijst de volgende vraag op: Als iedere zonde, ongeacht die van Adam of van één van zijn nakomelingen, vijandigheid is tegenover God, waarom wordt er dan een onderscheid gemaakt tussen de erfzonde en de zonden van zijn nageslacht. Zouden deze dan ook niet door vererving over moeten gaan?
Ten vierde:
De doctrine van de erfzonde is strijdig met de Goddelijke rechtvaardigheid. God, de Rechtvaardige, beloont de mens voor wat hij zelf heeft verricht, niet wat zijn vader of voorvader heeft verricht. Dit is ook wat duidelijk op te maken valt uit de volgende tekst:
“Alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, zal hij sterven.”
(2 Kronieken 25: 4)
Ten vijfde:
De christenen zijn van mening dat ieder mens bij de geboorte reeds ‘vervuild’ is door de erfzonde. Hoe kan dit echter het geval zijn, te meer hij zelf geen enkele zonde heeft verricht? Terwijl hij als zuigeling in de wieg nog geen onderscheid kan maken tussen goed en kwaad, niet spreekt en noch in staat is zich voort te bewegen. Hoe kan hij in deze toestand dan toch zondig zijn?
Ten zesde:
Als de mens geboren wordt met de last van de erfzonde waarom spreekt het Oude Testament hier dan niet onomwonden over? Integendeel, het Oude Testament geeft duidelijk aan dat ieder mens verantwoordelijk is voor zijn eigen zonde.
Ten zevende:
De Bijbel leert ons dat God door de zondvloed de gehele mensheid deed verdrinken, behalve Noach en zijn gelovige volgelingen. Zo lezen we:
“Toen God zag dat de aarde door en door slecht was, dat iedereen een verderfelijk leven leidde, zei hij tegen Noach: ‘Ik heb besloten een einde te maken aan het leven van alle mensen, want door hen is de aarde vol onrecht. Ik ga hen vernietigen, en de aarde erbij.”
(Genesis 6: 13)
Door de zondvloed werd de aarde dus gereinigd van het verderf en de verderfzaaiers. Logischerwijs is er dan dus geen plaats voor de doctrine van de erfzonde daar de zondvloed toentertijd reeds korte metten heeft gemaakt met de zonde en de zondaars.
Ten achtste:
Jezus zegt:
“Want op grond van je woorden zul je worden vrijgesproken, en op grond van je woorden zul je worden veroordeeld.”
(Matteüs 12: 37)
Uit deze woorden van Jezus is op te maken dat de persoon op basis van zijn gedrag vrijgesproken of veroordeeld wordt. Hij spreekt daarentegen niet van de vermeende erfzonde.
Ten negende:
De Kerk verwijt de erfzonde aan Adam. Dit is echter in strijd met het Oude Testament dat Eva aansprakelijk stelt voor de ongehoorzaamheid van Adam. Zij was het die Adam deed eten van de verboden vrucht. Zo zegt Adam ter verdediging:
“De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.”
(Genesis 3: 12)
Eva op haar beurt wentelde haar verantwoordelijkheid af op de slang, zeggende:
“De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.”
(Genesis 3: 13)
Zouden wij de erfzonde willen terugvoeren tot de oorspronkelijke verantwoordelijke dan is dit dus niet Adam, noch Eva, maar de slang.
Ten tiende:
De nacht van de laatste avondmaal bleef Jezus gedurende de nacht wakker, zijn Heer smekende om hem de kruisiging niet te laten ondergaan. Zo staat er vermeld:
“Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.”
(Matteüs 26: 36)
Hij smeekte zijn Heer vragende:
“Vader, als het mogelijk is, laat dan deze beker aan mij voorbijgaan.”
(Matteüs 26: 39)
Ook leren wij dat hij hevig bedroefd was in zo’n mate dat hij zei:
“Ik ben diep bedroefd, tot stervens toe.”
(Matteüs 26: 36)
Als de reden van de komst van Jezus op aarde was om de erfzonde op te heffen, waarom wendde hij zich dan smekend tot God om dit lot niet te hoeven ondergaan en om dit aan hem voorbij te laten gaan? Vanwaar dan deze diepe bedroefdheid? Het sterven voor de zonden van de mens zou dan toch een heugelijke aangelegenheid moeten zijn? Of duidt dit alles eerder op het feit dat de kruisiging niet het doel was van Jezus zijn komst. In werkelijkheid betrof het hier een samenzwering tegen hem waarvan hij door God is gevrijwaard.
Ten elfde:
Paulus geeft te kennen:
“wel zal ieder het loon krijgen naar het werk dat hij gedaan heeft.”
(Korintiërs 3: 8)
Als iemands beloning afhangt van diens mate van inspanning, oftewel van zijn daden, wat is dan het nut geweest van de kruisiging? En waar is dan de beweerde bevrijding van de erfzonde gebleven door de kruisiging van Jezus?