Het hebben van een ziekte tijdens het vasten, kan ertoe leiden dat een persoon van de verplichting van het vasten wordt ontheven. Sheikh Mohammed ibnoe Saalih al-cOethaymien somt drie situaties op die mogelijk zijn bij het hebben van een ziekte in combinatie met het vasten.
Team al-Yaqeen
Ten eerste: ziektes die geen invloed hebben op het vasten. Zoals een lichte vorm van verkoudheid, een lichte vorm van hoofdpijn, een lichte vorm van kiespijn en dergelijke. In dit geval is het niet toegestaan om het vasten te verbreken. Ondanks dat sommige geleerden dit wel hebben toegestaan op basis van het volgende vers (interpretatie van de betekenis):
“..maar wie ziek is..”
(Soerat al-Baqarah: 185)
Maar we zeggen dat deze regelgeving gebaseerd is op een reden, namelijk dat het niet vasten gemakkelijker is. Als dit het geval is, dan zouden we zeggen dat het niet vasten beter is. Echter, wanneer het vasten geen invloed op hem heeft, dan is het niet toegestaan om het vasten te verbreken en is hij verplicht om te vasten.
Ten tweede: ziektes die het vasten moeilijk maken voor de zieke persoon, maar hem niet schaden. In dit geval is het Makroeh voor hem om te vasten en is het Soennah om zijn vasten te verbreken.
Ten derde: ziektes die het vasten moeilijk maken voor de zieke persoon en hem schade berokkenen. Zoals iemand met een nierziekte, diabetes en soortgelijke ziektes waar vasten schadelijk is. In dit geval is het Haraam om te vasten.
Zo zien we sommige Moedjtahidoen (ijverige mensen) en zieke mensen een fout maken wanneer zij vasten, terwijl dit moeilijk voor hen is. En dit brengt hen schade toe. Zij weigeren vervolgens om het vasten te verbreken.
Wij zeggen hierover dat zij zich vergissen, omdat zij weigeren de vriendelijkheid van Allah, de Verhevene, te accepteren en de Toestemming die Hij hen heeft gegeven te aanvaarden. En zij brengen zichzelf schade toe, terwijl Allah zegt (interpretatie van de betekenis):
“En dood julliezelf niet.”
(Soerat an-Nisaa’: 29)
Sheikh Mohammed ibnoe Saalih al-cOethaymien (ash-Sharh ul-Moemtic boekdeel 6, blz. 254 – 352