Riyaa’ en het vasten

5181

Al-Haafidh ibn Hadjar zegt over de overlevering: “Iedere daad van de zoon van Adam is voor hem, behalve het vasten. Het is voor Mij en Ik geef er een beloning voor.”

(al-Boekhaarie en Moeslim)

Al-Qoertoebie heeft gezegd: “Alle vormen van aanbidding kunnen beïnvloed worden door Riyaa’ (het pronken met aanbidding). De aanbidding van het vasten kan echter niet gezien worden wanneer het wordt verricht, behalve door Allah. Daarom heeft Hij het aan Zichzelf toegeschreven en gezegd: Zij laten hun verlangens omwille van Mij.”

(Moeslim)

Ibn ul-Djawzie heeft gezegd: “Alle daden van aanbidding zijn zichtbaar wanneer zij verricht worden. En weinig van dit zichtbare, is veilig voor vervuiling (van intentie). In tegenstelling tot het vasten.”

Al-Maazirie was tevreden met deze verklaring. En al-Qoertoebie stemde met de uitleg in dat alle daden van de kinderen van Adam vatbaar zijn voor Riyaa’. Daarom worden ze aan hen toegeschreven. In tegenstelling tot het vasten. Want degene die niet eet omdat hij geen honger heeft, oogt hetzelfde als degene die niet eet als daad van aanbidding.

Ik (al-Haafidh ibn Hadjar) zeg: “De betekenis van de ontkenning dat er Riyaa’ in het vasten is, is omdat Riyaa’ het vasten niet kan beïnvloeden. Riyaa’ kan het alleen beïnvloeden als erover gepraat wordt. Bijvoorbeeld iemand die de ander vertelt dat hij vast. Riyaa’ kan het via deze weg wel beïnvloeden. Vasten kan dus slechts door Riyaa’ beïnvloed worden wanneer je er anderen over vertelt. Dit in tegenstelling tot andere daden van aanbidding, waar Riyaa’ het (de daad van aanbidding) kan beïnvloeden door het uit te voeren.

Sommige imams hebben getracht analogie te verrichten tussen het vasten en andere daden van aanbidding. Hierbij zeggen zij dat het gedenken van Allah door te zeggen ‘Laa Ilaaha illAllaah’ is zoals het vasten. Namelijk dat het mogelijk is dat Riyaa’ dit soort gedenkingen niet beïnvloedt, aangezien het slechts een beweging van de tong vereist en geen andere gedeelten van de mond. Een persoon die Allah gedenkt kan het zeggen in het bijzijn van anderen zonder dat zij dit merken.”

Al-Haafidh ibn Hadjar al-ʿAsqalaanie

(Fath ul-Baarie; blz. 129)