Aboe Hoerayrah heeft overgeleverd dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “… Ik zag dat ik met een groep profeten was. Moesa stond in gebed. Hij was een goedgebouwde man alsof hij behoorde tot de stam Shanoe’ah. Ik zag dat cIesa, de zoon van Maryam, ook in gebed stond. Degene die het meest op hem lijkt is cOerwah ibnoe Mascoed ath-Thaqafiy. Ik zag Ibraahiem in gebed staan. Degene die het meest op hem lijkt is jullie vriend (de Profeet verwees naar zichzelf). Toen de tijd van het gebed aanbrak, heb ik hen in gebed geleid.”
(Moeslim)
Men dient te weten dat het leven van de Profeten, waarover deze Hadieth spreekt, het leven in al-Barzakh (het dodenrijk) is. Het lijkt totaal niet op het wereldse leven. Daarom is het verplicht om hierin te geloven zonder er gelijkenissen aan te trekken, er een hoedanigheid aan te geven of het te vergelijken met dat wat bekend is bij ons in het wereldse leven.
Dit is het standpunt dat de gelovige hierin moet nemen: Het geloven in dat waarmee de Hadieth is gekomen zonder hier analogische interpretaties of persoonlijke meningen aan toe te voegen. En niet zoals de religieuze innoveerders zeggen, namelijk dat het leven van de Profeet in zijn graf een echt leven is! Zij zeggen: “Hij eet, drinkt en heeft gemeenschap met zijn vrouwen.” Maar het is een leven in al-Barzakh. Niemand kent de ware aard hiervan behalve Allah, de Verhevene.
Sheikh Mohammed Naasir ud-Dien al-Albaanie (as-Silsilat us-Sahiehah, boekdeel 2, blz. 120)