Profeet Ibrahim – 2

54008

Ibrahiem en Sarah

Toen Ibrahiem ouder werd, trouwde hij met Sarah. Ibrahiem en Sarah hadden geen kinderen, maar hadden dit dolgraag gewild. Na een poosje vond Sarah het goed dat Ibrahiem ook met een andere vrouw zou trouwen, dit werd Hadjar, haar hulp. Hadjar en Ibrahiem kregen wel een kind, een zoontje Ismaciel genaamd. Sarah was een beetje verdrietig dat zij nog steeds geen kindje had. Daarom haalde Ibrahiem, Hadjar en Ismaciel weg uit haar buurt.

Ibrahiem brengt Hadjar en Ismaciel weg

Ibrahiem, Hadjar en Ismaciel gingen naar een plaats, waar nu Mekka ligt. Er was toen nog helemaal niets; geen water of rivier en er woonden geen mensen of dieren. Ibrahiem liet Hadjar en Ismaciel met een zak water en wat dadels hier achter. Hierna liep hij weg waarop Hadjar zei: “O Ibrahiem, waar ga je naar toe? Laat je ons hier achter zonder mensen of voedsel?” Zij vroeg hem dit een paar keer, maar hij keek niet om. Toen vroeg Hadjar hem: “Heeft Allah je gezegd dat je dit moest doen?” Ibrahiem antwoordde: “Ja”. Daarop zei Hadjar: “Als Allah het heeft gezegd, zal Hij ons helpen”, en ging terug naar Ismaciel. Ibrahiem liep verder tot Hadjar hem niet meer zien kon. Toen stopte hij en draaide zijn gezicht terug in de richting van de Kacbah en zei:َ

"Onze Heer! Voorwaar, ik heb mijn vrouw en kind achtergelaten in een onbegroeide vallei bij Uw gewijde huis (Kacbah). Onze Heer! Opdat zij voor u het gebed zullen verrichten. Laat daarom de harten van de mensen tot hen neigen, en voorzie hen van vruchten. Opdat zij dankbaar zullen zijn."

(Soerat Ibrahiem: 37)

Hadjar en Ismaciel in Mekka

Hadjar en Isma’el bleven alleen achter. Hadjar gaf Ismaciel te drinken en dronk zelf het water wat Ibrahiem voor haar had achtergela­ten. Maar toen het water op was, kreeg ze dorst. Ook de kleine Ismaciel wilde weer drinken. Ze liep weg om water te zoeken. Dichtbij haar was de berg Safa. Ze beklom de berg en keek rond of ze iemand zag die haar kon helpen. Maar er was niemand en ze ging de berg weer af. Ze wist niet wat ze moest doen en rende naar een andere berg. Deze berg heette Marwah. Ook daar zocht ze of iemand haar kon helpen, maar ze zag niemand. Opnieuw rende ze de berg Safa op en daarna weer terug naar de berg Marwah. Zo rende ze zeven keer tussen de bergen heen en weer. Toen ze voor de zevende keer bij de berg Marwah aankwam hoorde ze een stem. Ze zei tegen zichzelf: “Luister! O Allah, eindelijk. Ik heb Uw stem gehoord. Ik wilde zo graag dat U mijn doeca’ zou horen.” Vlak daarna zag ze een engel. De engel sloeg met zijn vleugel op de grond en op die plaats kwam opeens water uit de grond. Dat was de Zam-zam bron. Hadjar vulde haar waterzak en dronk samen met Ismaciel van het water. De engel zei tegen Hadjar: “Wees niet bang dat je dood zult gaan, want op deze plaats zal het Huis van Allah gebouwd worden. Allah zal de mensen die hier gaan wonen niet (door dorst of honger) dood laten gaan.”

Hadjar en Ismaciel krijgen gezelschap

Op een dag was er een karavaan in de buurt. Ze zagen vogels vliegen over de vallei van Mekka. Normaal waren hier geen vogels, deze vliegen alleen boven water. Een paar mensen van de karavaan was nieuwsgierig en gingen kijken. Hier vonden ze Hadjar en Ismaciel. Ze vroegen aan Hadjar of ze hier mochten wonen. Hadjar vond het goed, maar zei dat ze nooit mochten zeggen dat het water van hen was. Er kwamen steeds meer mensen wonen.

De droom van Ibrahiem

Het duurde een hele tijd voordat Ibrahiem terugkwam om te kijken hoe het met Hadjar en Ismaciel ging. Toen hij hen weer zag, was hij erg blij en Ismaciel was al groot geworden. Op een nacht kreeg Ibrahiem een droom. In die droom zei Allah dat hij zijn zoon Ismaciel moest offeren. Offeren betekent dat je iets (heel speciaals) aan Allah moet schenken. Dit is meestal een dier, maar in dit geval was het een kind.

Ibrahiem wilde doen wat Allah hem gezegd had, en vertelde Ismaciel over zijn droom. Beiden waren heel sterk in hun geloof en liefde voor Allah, waarop Ismaciel tegen zijn vader zei dat hij moest doen wat Allah hem gevraagd had. Ismaciel en Ibrahiem gingen naar de berg Tsabier. Onderweg kwamen ze de shaitan tegen. Hij zag eruit als een mens. De shaitan vertelde hen dat het niet Allah was die in die droom gepraat had, maar dat hijzelf dit gezegd had tegen Ibrahiem. Ibrahiem wist wel dat de shaitan wilde dat hij niet naar Allah zou luisteren. Daarom gooide Ibrahiem stenen naar de shaitan om hem weg te jagen.

De shaitan probeerde daarna met Ismaciel te praten, zodat hij Allah niet zou gehoorzamen. Maar Allah maakte Ismaciel sterk. Isma’el wist dat wat Allah wilde, ook zou gebeuren en hij gooide ook stenen naar shaitan. Daarop ging de shaitan naar Hadjar en zei: “O moeder van Ismaciel, Ibrahiem zal je zoon doden". Waarop Hadjar zei: “Nee, hij houdt veel van hem". “Maar”, zei de shaitan, "Hij zegt dat het van Allah moet gebeuren". Toen zei Hadjar: “Als Allah het wil, dan moet het zo zijn!”

Toen Ibrahiem en Ismaciel in Mina aankwamen, maakte hij Ismaciel gereed om te offeren. Maar Allah had al gezien dat Ibrahiem en Ismaciel gehoorzaam waren. Daarom stuurde Allah een ram op het moment dat Ismaciel geofferd zou worden, zodat Ibrahiem zijn zoon niet hoefde te doden. In plaats van zijn zoon offerde Ibrahiem nu de ram voor Allah. Daarna bracht hij Ismaciel terug naar zijn moeder. Ibrahiem ging toen voor een lange tijd weg. Toen hij weer terug kwam was Ismaciel een man geworden en Hadjar zijn vrouw inmiddels gestorven.