Tafsier soerat Al-Baqarah vers 196 – 197

8127
Vers 196:
وَأَتِمُّواْ الْحَجَّ وَالْعُمْرَةَ لِلّهِ فَإِنْ أُحْصِرْتُمْ فَمَا اسْتَيْسَرَ مِنَ الْهَدْيِ وَلاَ تَحْلِقُواْ رُؤُوسَكُمْ حَتَّى يَبْلُغَ الْهَدْيُ مَحِلَّهُ فَمَن كَانَ مِنكُم مَّرِيضاً أَوْ بِهِ أَذًى مِّن رَّأْسِهِ فَفِدْيَةٌ مِّن صِيَامٍ أَوْ صَدَقَةٍ أَوْ نُسُكٍ فَإِذَا أَمِنتُمْ فَمَن تَمَتَّعَ بِالْعُمْرَةِ إِلَى الْحَجِّ فَمَا اسْتَيْسَرَ مِنَ الْهَدْيِ فَمَن لَّمْ يَجِدْ فَصِيَامُ ثَلاثَةِ أَيَّامٍ فِي الْحَجِّ وَسَبْعَةٍ إِذَا رَجَعْتُمْ تِلْكَ عَشَرَةٌ كَامِلَةٌ ذَلِكَ لِمَن لَّمْ يَكُنْ أَهْلُهُ حَاضِرِي الْمَسْجِدِ الْحَرَامِ وَاتَّقُواْ اللّهَ وَاعْلَمُواْ أَنَّ اللّهَ شَدِيدُ الْعِقَابِ
Nadat Allah klaar was met het opsommen van de regels die betrekking hebben op het vasten en de gewapende strijd, bracht Hij de regels met betrekking tot de Hadj ter sprake. In dit vers wordt het Bevel uitgevaardigd tot het voltooien van de Hadj en de cOemrah. Hieruit valt op te maken dat de Hadj een verplichting is. Tevens kan dit vers als bewijs dienen ten voordele van degenen die de mening is aangedaan dat ook de cOemrah een verplichting is.
Daarnaast valt uit dit vers te herleiden dat wanneer men een begin heeft gemaakt met één van deze voorgenoemde daden van aanbidding, hij deze niet mag staken. Zelfs niet als het aanbevolen vorm daarvan betreft. Deze daden van aanbidding dienen uit een zuivere intentie voort te komen, want Allah geeft aan dat de verrichting ervan omwille van Hem dient te gebeuren.
Wanneer het een persoon overkomt dat hij wordt tegengewerkt door een ziekte, een vijand of dergelijke zaken, en zich genoodzaakt ziet zijn ritueel af te breken, dan rust er op hem de plicht om een offer te brengen. Een offer gelijk aan een zevende deel van een kameel, een koe of een hele schaap. Dit in navolging van de Profeet en zijn metgezellen die ook hiertoe werden gedwongen in het jaar van al-Hoedaybiyah toen de veelgodenaanbidders hun de toegang tot Mekka weigerden.
Kan men dit offer niet opbrengen, dan is het hem toegestaan om ter vervanging tien dagen te vasten en daarna uit zijn gewijde toestand te treden.
Ook wordt het een persoon in de gewijde toestand verboden om zijn haren weg te halen. Dit duurt voort tot aan de dag van Nahr, oftewel de dag waarop de offers aan Allah worden gebracht. Uit deze Woorden is tevens op te maken dat wanneer een persoon zijn offerdier vanuit zijn land van herkomst heeft meegenomen, hij niet uit zijn gewijde toestand mag treden tot de dag van Nahr. Wel is het de persoon toegestaan om zijn hoofd te scheren in geval van een hoofdaandoening, ziekte of luizen. Hiertegenover dient hij wel drie dagen te vasten, zes armen te voeden of een offer te brengen. Het brengen van een offer verdient uiteraard wel de voorkeur.
Wie erin slaagt om zonder belemmeringen en problemen zijn cOemrah en Hadj te verrichten, dient als blijk van dankbaarheid jegens Zijn Heer ook een offer te brengen. Dit geldt alleen voor iemand die de beide zaken heeft weten te combineren. Betreft het echter iemand die zich alleen tot het verrichten van de Hadj heeft beperkt, dan rust er op hem niet de plicht van het brengen van een offer.
Bij het niet in staat zijn van het bekostigen van een offer, kan men ter vervanging drie dagen vasten tijdens de Hadj en zeven dagen na het beëindigen ervan. Het brengen van een offer geldt niet voor iemand die woonachtig is in Mekka.
Als laatst worden wij opgedragen om godsvrucht te betrachten in al onze zaken aangaande het navolgen van de Voorschriften en het mijden van de verboden. Ook dienen wij bewust te zijn van het feit dat Allah Streng is in het bestraffen van de misdadigers.
Vers 197:
الْحَجُّ أَشْهُرٌ مَّعْلُومَاتٌ فَمَن فَرَضَ فِيهِنَّ الْحَجَّ فَلاَ رَفَثَ وَلاَ فُسُوقَ وَلاَ جِدَالَ فِي الْحَجِّ وَمَا تَفْعَلُواْ مِنْ خَيْرٍ يَعْلَمْهُ اللّهُ وَتَزَوَّدُواْ فَإِنَّ خَيْرَ الزَّادِ التَّقْوَى وَاتَّقُونِ يَا أُوْلِي الأَلْبَابِ
In dit vers laat Allah weten dat de verplichting van de Hadj gebonden is aan de welbekende maanden, dus behoeft deze geen uiteenzetting. De Hadj stamt namelijk af van de tijd van Ibraahiem en zette zich sindsdien voort tot aan de tijd van Mohammed (vrede zij met hem).
De welbekende maanden slaan hier op Shawwaal, Dhoel-Qicdah en de eerste tien dagen van Dhoel-Hiddjah. Wie ervoor kiest om in deze maanden in de gewijde toestand (Ihraam) te treden, dient deze toestand dan ook te eerbiedigen door niet te vervallen in zaken zoals geslachtsgemeenschap, zonde en getwist.
De Hadj staat voor onderwerping aan en toenadering zoeken tot Allah. Daarbij afstandnemend van de buitensporigheden. Alleen dan kan er gesproken worden van een gezegende Hadj waarvan de verrichter op een grootse beloning kan rekenen, namelijk het Paradijs. Alhoewel op het begaan van een zonde overal een verbod geldt, wordt dit verbod aangescherpt tijdens de Hadj.
Vervolgens wordt men geacht de nodige voorbereidingen te treffen voor deze gezegende reis. Daarbij hoort alles wat men nodig heeft aan drinken, eten, vervoer, enzovoorts. Tot slot wordt ons het ware proviand ter herinnering gebracht dat profijt met zich meebrengt in het wereldse leven en het Hiernamaals, namelijk godsvrucht. Middels deze godsvrucht wordt de weg naar het Paradijs eenvoudig gemaakt. Dit grootse advies wordt uitgebracht richting de bezitters van goed verstand. Want alleen zij zullen hier baat bij ondervinden.
Leraar: Aboe Ismail
Locatie: moskee as-Soennah