Tafsier soerat Al-Baqarah vers 102 – 110

11261
Vers 102 en 103:
وَاتَّبَعُواْ مَا تَتْلُواْ الشَّيَاطِينُ عَلَى مُلْكِ سُلَيْمَانَ وَمَا كَفَرَ سُلَيْمَانُ وَلَـكِنَّ الشَّيْاطِينَ كَفَرُواْ يُعَلِّمُونَ النَّاسَ السِّحْرَ وَمَا أُنزِلَ عَلَى الْمَلَكَيْنِ بِبَابِلَ هَارُوتَ وَمَارُوتَ وَمَا يُعَلِّمَانِ مِنْ أَحَدٍ حَتَّى يَقُولاَ إِنَّمَا نَحْنُ فِتْنَةٌ فَلاَ تَكْفُرْ فَيَتَعَلَّمُونَ مِنْهُمَا مَا يُفَرِّقُونَ بِهِ بَيْنَ الْمَرْءِ وَزَوْجِهِ وَمَا هُم بِضَآرِّينَ بِهِ مِنْ أَحَدٍ إِلاَّ بِإِذْنِ اللّهِ وَيَتَعَلَّمُونَ مَا يَضُرُّهُمْ وَلاَ يَنفَعُهُمْ وَلَقَدْ عَلِمُواْ لَمَنِ اشْتَرَاهُ مَا لَهُ فِي الآخِرَةِ مِنْ خَلاَقٍ وَلَبِئْسَ مَا شَرَوْاْ بِهِ أَنفُسَهُمْ لَوْ كَانُواْ يَعْلَمُونَ
وَلَوْ أَنَّهُمْ آمَنُواْ واتَّقَوْا لَمَثُوبَةٌ مِّنْ عِندِ اللَّه خَيْرٌ لَّوْ كَانُواْ يَعْلَمُونَ
Deze satans doen er alles aan om de mensen van het Rechte Pad te doen afdwalen. Dit uit liefde voor verdorvenheid. Ook wordt ons in dit vers verteld dat de toenmalige kinderen van Israël tovenarij leerden van de twee engelen die zich in het land van Babylon (Irak) hadden gevestigd. Deze engelen werden als beproeving voor de dienaren door Allah gestuurd. Zij hadden de gewoonte de mensen die bij hen aanklopten voor het leren van tovenarij hiervoor te waarschuwen, zeggende: “Wij zijn slechts een beproeving, dus bega geen ongeloof.” Met andere woorden, leer geen tovenarij opdat jij daardoor niet buiten het geloof zal treden.
Dus de satans ijverden in het onderwijzen van anderen op het gebied van tovenarij om hen zo te doen afdwalen, terwijl de engelen dit slechts deden uit het perspectief om de mensen op de proef te stellen. Voeg daaraan toe dat zij hieraan voorafgaand de mensen hiervoor waarschuwden.
Deze kinderen van Israël kozen ervoor zich de leer van tovenarij eigen te maken en de leer van de profeten achterwege te laten. Dus zij achtten de satans hoger dan de profeten.
Vervolgens stelt Allah ons op de hoogte van de nadelen van tovenarij, zoals het uiteen drijven van de man en zijn vrouw. Hieruit blijkt dat tovenarij werkelijkheid is en dat deze wel degelijk kan schaden indien Allah toestemming hiervoor geeft. Ook zegt Allah dat tovenarij niets goeds in zich heeft. Het behelst slechts het kwaad. In tegenstelling tot andere zaken die Allah verboden heeft gemaakt en die naast het overheersende kwaad ook enig voordeel in zich hebben, zoals alcohol en kansspelen.
Tevens geeft Allah te kennen dat deze kinderen van Israël zich stortten op de kunst van tovenarij, terwijl zij reeds wisten dat zij hierdoor hun Hiernamaals vergooiden en solliciteerden naar een verschrikkelijke bestraffing. Dus deze wandaad van hen komt niet voort uit onwetendheid. Hadden zij daarentegen gekozen voor het Rechte Pad, dan zouden zij een betere eindbestemming kennen.
Vers 104:
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَقُولُواْ رَاعِنَا وَقُولُواْ انظُرْنَا وَاسْمَعُوا ْوَلِلكَافِرِينَ عَذَابٌ أَلِيمٌ
De moslims hadden de gewoonte om de volgende term in de mond te nemen: “Raacinaa”. Wat ongeveer het volgende betekent: “Sla acht op onze toestand”. Terwijl de kinderen van Israël gebruik maakten van dezelfde term, maar dan in een negatieve context. Uit wrok en haat jegens de Profeet (vrede zij met hem) namen zij deze woorden in de mond wanneer zij tot hem spraken. Dit leidde ertoe dat Allah een verbod legde op gebruikmaking van deze woorden om dit soort misplaatste woordspelingen tegen te gaan. Hieruit kunnen wij opmaken dat soms toegestane zaken verboden verklaard worden wanneer deze naar iets zullen leiden dat verboden is.
Ook geldt dit vers als aanmoediging om alleen fatsoenlijke woorden te spreken en alles wat onbehoorlijk is achterwege te laten. Daarom werden de moslims opgedragen om in plaats van ‘raacinaa’, ‘oendhoernaa’ te zeggen. Daarnaast dienden zij ook te luisteren naar het goede, zoals de Koran en de Soennah.
Aan het einde van dit vers wordt de ongelovigen een verschrikkelijke bestraffing verzekerd.
Vers 105:
مَّا يَوَدُّ الَّذِينَ كَفَرُواْ مِنْ أَهْلِ الْكِتَابِ وَلاَ الْمُشْرِكِينَ أَن يُنَزَّلَ عَلَيْكُم مِّنْ خَيْرٍ مِّن رَّبِّكُمْ وَاللّهُ يَخْتَصُّ بِرَحْمَتِهِ مَن يَشَاءُ وَاللّهُ ذُو الْفَضْلِ الْعَظِيمِ
Allah brengt hier de vijandigheid van sommige Lieden van het Boek en polytheïsten aan het adres van de moslims ter sprake. Hij zegt dat zij niet graag zien dat enige goedheid aan de moslims wordt besteed. Dit uit afgunst en haat. Maar Allah heeft er voor gekozen om jullie (de moslims) te specificeren met bepaalde goedheden, zoals de Koran die aan de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) werd geopenbaard om daarmee vervolgens jullie te reinigen en te onderwijzen aangaande zaken die jullie niet wisten.
Vers 106:
‏ مَا نَنسَخْ مِنْ آيَةٍ أَوْ نُنسِهَا نَأْتِ بِخَيْرٍ مِّنْهَا أَوْ مِثْلِهَا أَلَمْ تَعْلَمْ أَنَّ اللّهَ عَلَىَ كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ
De term ‘an-Naskh’ betekent het volgende: het overbrengen van diegenen die plichtig worden geacht van de ene regelgeving naar de andere, of het laten vervallen van zo een regelgeving. De reden waarom hier dit onderwerp ter sprake komt, is omdat de toenmalige joden van mening waren dat an-Naskh niet kon plaatsvinden. Dit terwijl de Thora vol staat van voorbeelden van an-Naskh, dus het ontkennen ervan is wederom niets anders dan geloofsverzaking.
Daarom achtte Allah het nodig om de wijsheid achter an-Naskh uit de doeken te doen. Hij zegt dat wanneer een regelgeving opgeheven wordt, deze dan plaatsmaakt voor een betere of equivalente (gelijkwaardige) regelgeving. Hieruit valt op te maken dat door an-Naskh de mensen qua gunst nooit achtergesteld raken, want de Gunst van Allah ten opzichte van deze gemeenschap neemt toe. Tevens geeft Allah aan dat met het afkeuren van an-Naskh ook de Oppermacht van Allah in twijfel wordt getrokken. Daarom zegt Hij: “Weet jij niet dat Allah voorzeker tot alles in staat is?”
Vers 107:
أَلَمْ تَعْلَمْ أَنَّ اللّهَ لَهُ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ اللّهِ مِن وَلِيٍّ وَلاَ نَصِيرٍ
Als Allah in het bezit is van de Heerschappij over alles, het Alleen voor het zeggen heeft, bevelen uitvaardigt en als Enige de besturing van het heelal in Handen heeft zonder door iemand hierin belemmerd te worden, dan kan ook niemand het Hem verbieden om aan Zijn dienaren voor te schrijven wat Hij wil en Regelgevingen door andere Regelgevingen te laten vervangen.
Vers 108:
أَمْ تُرِيدُونَ أَن تَسْأَلُواْ رَسُولَكُمْ كَمَا سُئِلَ مُوسَى مِن قَبْلُ وَمَن يَتَبَدَّلِ الْكُفْرَ بِالإِيمَانِ فَقَدْ ضَلَّ سَوَاء السَّبِيلِ
In dit vers worden of de gelovigen of de kinderen van Israël ervoor gewaarschuwd om vragen aan hun Profeet voor te leggen, zoals dit ook gedaan werd met Moesa. De vragen die hier bedoeld worden zijn die vragen die het gevolg zijn van halsstarrigheid en verwerping. Zou het echter om vragen gaan die een onderwijzend karakter hebben, dan is hier niets op tegen.
Vers 109:
وَدَّ كَثِيرٌ مِّنْ أَهْلِ الْكِتَابِ لَوْ يَرُدُّونَكُم مِّن بَعْدِ إِيمَانِكُمْ كُفَّاراً حَسَداً مِّنْ عِندِ أَنفُسِهِم مِّن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمُ الْحَقُّ فَاعْفُواْ وَاصْفَحُواْ حَتَّى يَأْتِيَ اللّهُ بِأَمْرِهِ إِنَّ اللّهَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ
Allah informeert hier over de afgunst die te vinden is in de harten van vele Lieden van het Boek. Een afgunst van zo een mate dat zij zelfs ijveren er alles aan te doen om de gelovigen van hun geloof te doen afstappen. In zoverre dat zij hun volgelingen opdracht geven om overdag het geloof van de moslims aan te nemen en ‘s avonds deze weer op te geven. Dit om de gelovigen aan het twijfelen te brengen over de echtheid van de Islam. Toch draagt Allah de gelovigen op deze slechte daad van de kant van de Lieden van het Boek met de mantel der vergeving te bedekken in afwachting van Allah’s bevel.
Vers 110:
وَأَقِيمُواْ الصَّلاَةَ وَآتُواْ الزَّكَاةَ وَمَا تُقَدِّمُواْ لأَنفُسِكُم مِّنْ خَيْرٍ تَجِدُوهُ عِندَ اللّهِ إِنَّ اللّهَ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ
Daarna worden zij opgedragen om zich in de tussentijd bezig te houden met het gebed, Zakaat en daden van aanbidding. Ook geeft Allah aan dat geen van hun goede daden verloren zal gaan. Zij zullen namelijk de verdiensten ervan op de Dag des Oordeels oogsten.
Leraar: Aboe Ismail
Locatie: Moskee as-Soennah