De geloofsleer van Ahl us-Soennati wal Djamaacah – deel 2

9397
1. Al-Imaan bij Ahl us-Soennati wal-Djamaacah bestaat uit zowel uitspraken als daden en neemt toe en af.
2. De pleger van een grote zonde treedt niet buiten het geloof. In het wereldse is hij een gelovige, alhoewel zijn geloof niet volmaakt is. In het Hiernamaals valt hij onder de Wil van Allah. Hij kan hiervoor vergeven of gestraft worden. Daarnaast zullen alle monotheïsten uiteindelijk het Paradijs als eindbestemming hebben. Zij kunnen met het Hellevuur bestraft worden, maar zij zullen hier niet voor eeuwig in verblijven.
3. Het is niet toegestaan om te getuigen voor een specifieke persoon, behorende tot Ahl ul-Qiblah (moslims), dat hij naar het Paradijs of de Hel gaat. Dit is zo omdat hier geen bewijs voor is. Een voorbeeld waarbij wel bewijs is, zijn de 10 metgezellen die de blijde tijding hebben ontvangen. Zij kregen te horen dat zij tot de inwoners van het Paradijs zullen behoren.
4. Al-Koefr (ongeloof) is binnen het geloof op te splitsen in twee categorieën. Groot ongeloof, wat een persoon buiten de oevers van de Islam doet treden. En klein ongeloof, wat de pleger niet buiten het geloof doet treden.
5. De Koran is het Woord van Allah (zowel de letters als de betekenis), neder gezonden en niet geschapen.
6. Tot de pilaren van al-Imaan behoort het geloven in de Voorbeschikking van Allah. Tevens dient men te geloven in alle teksten die overgeleverd zijn betreffende de Voorbeschikking van Allah en in de vier gradaties van al-Qadr: Kennis, het Schrijven, de Wil en het Scheppen.
7. De leiding en dwaling van de mensheid ligt in de Handen van Allah. Onder de mensheid zijn er sommigen die met de Gunst van Allah zijn geleid en onder hen zijn er die afgedwaald zijn zonder dat Allah hen onrecht heeft aangedaan.
8. Zowel de dienaren als hun daden zijn geschapen door Allah.
9. In de Handelingen van Allah schuilt een Volmaakte Wijsheid.
10. Al-Djamaacah zijn de metgezellen van de Profeet (vrede zij met hem) en degenen die hen volgden in goede daden en zich vastklampen aan hun sporen tot aan de Dag des Oordeels. En dit is de geredde groep.
11. Eenieder die zich vastklampt aan hun methodologie behoort tot al-Djamaacah, zelfs wanneer hij kleine fouten maakt.
12. Opsplitsen binnen het geloof is niet toegestaan alsook het creëren van Fitnah onder de moslims. Wanneer er zich een onderling geschil voordoet, dient men dit geschil terug te voeren naar de Koran en Soennah, conform het begrip van de vrome voorgangers.
13. Degenen die zich tegen de Djamaacah keert, dient geadviseerd en uitgenodigd te worden. Ook dient men op een goede wijze van gedachten met hen te wisselen. Het bewijs dient ook tegen hen te worden geleverd.
14. Als uitgangspunt geldt dat elke moslim in het bezit is van de juiste geloofsovertuiging, totdat het tegendeel wordt bewezen. Hun woorden dienen daarnaast op de beste wijze geïnterpreteerd te worden, tenzij wat anders blijkt.
15. Het is verplicht om de moslimleiders te gehoorzamen en hen in het goede te adviseren. Het is niet toegestaan om in opstand tegen hen te komen. Dat mag alleen wanneer er evident ongeloof aanschouwd wordt, waarvoor bewijs is van Allah. Voeg hieraan toe dat degenen die in opstand komen hiervoor de kracht moeten hebben.
16. Het gebed, de bedevaart en de Djihaad dienen verricht te worden met de moslimleiders, zelfs wanneer het zondaren zijn.
17. De metgezellen zijn allemaal rechtschapen en de besten van deze gemeenschap. Van hun Imaan dient getuigd te worden. Het houden van hen is een teken van geloof en hen verafschuwen is een teken van ongeloof en huichelarij. Er dient gezwegen te worden over hetgeen dat zich (aan onenigheid) heeft voorgedaan tussen hen. De beste onder hen is: Aboe Bakr, vervolgens cOmar, cOethmaan en cAli. Zij zijn de rechtgeleide kaliefen.
18. Liefde voor Ahl ul-Bayt (de directe familieleden van de Profeet) is een onderdeel van het geloof. Tot Ahl ul-Bayt behoren zeer zeker ook de vrouwen van de Profeet (vrede zij met hem), die tevens de moeders der gelovigen zijn. Ook koestert Ahl us-Soennah liefde jegens de vrome voorgangers, de geleerden en degenen die hen in goede daden volgen.
19. Oproepen tot het goede en het verbieden van het slechte behoort tot één van de grootste zaken binnen het geloof. Dit dient namelijk om de gemeenschap te verbeteren.
20. Aan het boek van Allah wordt aandacht geschonken middels memorisatie, recitatie en exegese. Ook wordt er aandacht geschonken aan de overleveringen van de Profeet (vrede zij met hem), middels kennis, begrip en door de correcte overleveringen van de zwakke te onderscheiden.
21. Het geloof dient in zijn geheel betreden te worden en men dient volledig te geloven in het Boek van Allah. Ook is het van belang om zowel te geloven in de teksten die vermanen en beloven, als in de teksten die zaken bevestigen en ontkennen.
22. Zij volgen en innoveren niet, verenigen en raken niet verdeeld binnen het geloof.
23. Zij treden in de voetsporen van de metgezellen en de rechtgeleide imams inzake kennis, daden en Dacwah. Daarnaast blijven zij uit de buurt van degenen die hiermee in strijd handelen.
24. Zij kennen gematigdheid binnen het geloof en positioneren zich te allen tijde tussen extremisme en laksheid.
25. Zij doen hun uiterste best om het woord van de moslims te herenigen op de Waarheid, het monotheïsme en op het volgen van de Soennah.
islamway.com