90: Soerat al-Balad

11404

Beluisteren

In de Naam van Allah, de Meest Barmhartige, de meest Genadevolle

Ik zweer bij dit oord.

En jij (O Mohammed) bent vrij in dit oord.

En bij de vader en wat hij heeft verwekt.

Waarlijk, Wij hebben de mens geschapen om ontberingen te doorstaan.

Rekent hij erop dat niemand hem aankan?

Hij zegt: “Ik heb veel bezit verspild.”

Rekent hij erop dat niemand hem ziet?

Hebben Wij hem niet voorzien van twee ogen?

En een tong en twee lippen?

En hebben Wij hem niet de beide wegen getoond?

Had hij maar de barrière doorbroken.

En wat doet jou weten wat de barrière is?

Het in vrijheid stellen van een slaaf.

Of het voeden op een dag van hongersnood.

Van een verwante wees.

Of van een arme die laag aan de grond zit.

En dat hij vervolgens behoort tot degenen die geloven

en elkaar aansporen tot geduld en elkaar aansporen tot barmhartigheid.

Zij zijn de mensen van de rechterzijde.

En degenen die niet geloven in Onze Tekenen:

zij zijn de mensen van de linkerzijde.

Om hen heen is een omklemmend Vuur.

Uitleg

Allah, de Verhevene, zweert hier bij dit oord dat staat voor het edele Mekka: de beste plaats op aarde. In het bijzonder toen de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) daar woonachtig was.

“En bij de vader en wat hij heeft verwekt.” Oftewel bij Adam (vrede zij met hem) en zijn nageslacht.

Allah zweert bij al deze zaken dat Hij de mens heeft geschapen “om ontberingen te doorstaan.” Dit slaat op alle moeilijkheden die hij moet doorstaan in dit wereldse leven, in al-Barzagh (de tijd tussen de dood en de wederopstanding) en op de dag dat iedereen rekenschap moet afleggen. Daarom dient men ernaar te streven aanspraak te kunnen maken op eeuwigdurende geluk en blijdschap. Doet men dit niet dan zullen deze ontberingen van eeuwigdurende aard zijn.

“Rekent hij erop dat niemand hem aankan?” Hij is tiranniek en schept op over het feit dat hij zijn bezit uitgeeft zoals zijn begeerten hem ingeven en bovendien “hij zegt: ,,Ik heb veel bezit verspild.”

Allah noemt het uitgeven van geld aan begeerten verspilling omdat dit de persoon niet baat. Het enige wat hij overhoudt aan dit alles is slechts spijt, verlies, vermoeidheid en afname van zijn vermogen. Dit in tegenstelling tot degene die zijn bezit uitgeeft op de Weg van Allah. Hij doet zaken met niemand minder dan Allah en zal dan ook zijn bezit vele malen verdubbeld zien worden.

“Rekent hij erop dat niemand hem ziet?” Oftewel: dat Allah hem niet ziet en hem niet voor al zijn daden ter verantwoording zal roepen. Zeker niet, Allah ziet hem en noteert al zijn handelingen. Voor deze taak heeft Hij namelijk edele engelen aangesteld die hem geen seconde uit het oog verliezen.

Daarna herinnert Allah hem aan een aantal van zijn Gunsten en zegt (interpretatie van de betekenis): “Hebben Wij hem niet voorzien van twee ogen? En een tong en twee lippen?” Die als functie hebben het uiterlijk van de mens te verfraaien en hem in staat stellen om te praten en te kijken enz.

Ook zegt Allah (interpretatie van de betekenis): “En hebben Wij hem niet de beide wegen getoond?” Oftewel de weg naar het goede en het slechte. Wij hebben duidelijk het verschil aangegeven tussen de Leiding en de dwaling. Al deze gunsten zouden de dienaar er juist toe moeten brengen de rechten van Allah in acht te nemen en Hem dankbaar te zijn. Deze gunsten zouden dus niet gebruikt moeten worden in het zondigen tegenover Allah. Maar het tegenovergestelde is waar.

“Had hij maar de barrière doorbroken.” In plaats van zijn eigen begeerten te volgen. Ook is deze barrière sowieso moeilijk voor hem te doorbreken.

Dan legt Allah uit wat er met de barrière wordt bedoeld, Hij zegt (interpretatie van de betekenis): “En wat doet jou weten wat de barrière is? Het in vrijheid stellen van een slaaf. Door middel van hem vrij te kopen of hem financieel te helpen zichzelf vrij te kopen. “Of het voeden op een dag van hongersnood. Van een verwante wees. Of van een arme die laag aan de grond zit.”

“En dat hij vervolgens behoort tot degenen die geloven.” Oftewel geloven met hun harten en goede daden verrichten met hun ledematen ongeacht of het nu gaat om verplichte of aanbevolen uitspraken of daden.

“En elkaar aansporen tot geduld.” Dit wil zeggen: het hebben van volharding in het gehoorzamen van Allah, het uit de buurt blijven van zonden en het hebben van geduld wanneer men getroffen wordt door de Voorbeschikking van Allah. Met dit alles gaan zij moeiteloos om.

“En elkaar aansporen tot barmhartigheid” tegenover de schepselen. Hiermee wordt bedoeld: het uitgeven aan de behoeftigen, het onderwijzen van de onwetenden, het bijstaan van anderen in het bereiken van hun wereldse en religieuze doeleinden, het wensen voor een ander wat men voor zichzelf wenst en hem niets gunnen wat hij zichzelf niet gunt.

Degenen die dit hebben weten te verwezenlijken zijn erin geslaagd de barrière te doorbreken en “zij zijn de mensen van de rechterzijde.” Omdat zij de rechten van Allah en Zijn dienaren in acht hebben genomen en hun vingers niet brandden aan Zijn verboden zaken. Dit is dan ook het kenmerk van geluk.

“En degenen die niet geloven in Onze Tekenen” door deze links te laten liggen en niet in Allah te geloven, geen goede daden verrichten en zich niet barmhartig hebben opgesteld tegenover de dienaren van Allah: “zij zijn de mensen van de linkerzijde. Om hen heen is een omklemmend Vuur.” Daarachter bevinden zich nog eens lange pilaren zodat de Poorten niet open kunnen en het voor hen onmogelijk wordt te ontsnappen. Zo verkeren zij in nauw, kommer en kwel.