Hoofdstuk 9: De dag van ‘Arafah

7198

Er bestaat geen twijfel over dat de dag van ʿArafah een geweldige dag is onder de gezegende Dagen van Allah. En tevens een grote samensmelting is van bijeenkomsten van goedheid, Iemaan en Taqwa. Het is een tijd die met open armen wordt verwelkomd. Een seizoen van gehoorzaamheid en aanbidding. Een dag waarop het vallen van tranen vermeerdert, er continue smeekgebeden zijn, genade neerdaalt en tekortkomingen worden rechtgezet. Een dag waarop fouten worden vergeven. Een dag van hoop, ootmoed, onderwerping en nederigheid.

Het is zeker een nobele en gezegende dag. Er is geen betere dag waarop de zon opkomt, dan de dag van ʿArafah. Gekenmerkt door nobele deugdzaamheden, grootse voorrechten en belangrijke eigenschappen. Het is geen gemakkelijke taak om alle eigenschappen te omvatten, noch is het mogelijk allen te onderzoeken.

Het is de dag waarop Allah deze religie heeft vervolmaakt voor de gemeenschap en Zijn Gunst aan hen heeft voltooid. Aangezien op deze dag de Woorden van Allah werden openbaard:

“Op deze dag heb Ik jullie godsdienst voor jullie vervolmaakt, en Mijn Gunst aan jullie voltooid en de Islam voor jullie uitgekozen als godsdienst.”

(Soerat al-Maa’idah: 3)

Na deze dag is er niets meer over Halaal of Haraam geopenbaard.

Al-Boekhaarie en Moeslim hebben overgeleverd dat Taariq ibn Shihaab heeft gezegd: “Er kwam een joodse man naar ʿOmar ibn ul-Khattaab en zei: “O leider der gelovigen, er is een vers dat jullie reciteren uit jullie Boek. Als het aan ons joden zou zijn geopenbaard, dan zouden we die dag als een feestdag hebben genomen.” ʿOmar vroeg: “Welk vers is dat?” Hij antwoordde: (interpretatie van de betekenis):

“Op deze dag heb Ik jullie godsdienst voor jullie vervolmaakt, en Mijn Gunst aan jullie voltooid en de Islam voor julie uitgekozen als godsdienst.”

(Soerat al-Maa’idah: 3)

ʿOmar zei hierop: “Bij Allah, waarlijk, ik ken de dag en plaats waar dit vers is geopenbaard aan de Boodschapper van Allah (vrede zijmet hem). Het was geopenbaard op vrijdagavond op ʿArafah.”

(al-Boekhaarie en Moeslim)

Op deze nobele gezegende dag zijn er veel dienaren van Allah die gered worden van het Hellevuur. Allah is de Meest Genereuze tegenover Zijn gelovige dienaren. Hij toont Zijn Trots over hen tegenover de Engelen die dicht bij Hem zijn. Moeslim heeft van ʿAa’ishah overgeleverd dat de Profeet heeft gezegd: Er is geen dag waarop meer mensen worden gevrijwaard van het Vuur dan de dag van ʿArafah. Hij komt dichterbij en uit Zijn Trots tegen Zijn Engelen zeggen: “Wat willen deze mensen?”

(Moeslim)

Ibnoe ʿAbdil-Barr (moge Allah genadig met hem zijn) heeft gezegd: “Dit wijst erop dat zij vergeven zijn. Allah uit Zijn Trots niet over mensen die fouten en zonden hebben, behalve nadat zij berouw hebben getoond en vergeving hebben gevraagd.”

(at-Tamhied)

Imam Ibn ul-Qayyim (moge Allah genadig met hem zijn) zegt in zijn beroemde dichtwerk: “Voor Allah is dat grootse staan. Het staan zoals op de Dag des Oordeels. Welnee, het is zelfs nog groter. Die dag komt de Machtige, de Geprezene dichterbij. Hij uit Zijn Trots over de Edelen die Hij bezit, maar Hij is nog Edeler. Hij zegt: “Mijn dienaar is met liefde naar Mij gekomen. En Ik ben Guller voor hen en Genadevoller. Ik getuig dat Ik zeker hun zonden heb vergeven en dat Ik hen heb gegeven waar zij op hopen en hun gunsten hebt Geschonken.” Wees dus verblijd, o mensen van die grootse plaats, waarmee Allah de zonden vergeeft en Genade schenkt.”

Al-Foedayl ibn ʿIyyaad (moge Allah genadig met hem zijn) stond in ʿArafah en zag het gesnik en gehuil van de mensen in de avond van ʿArafah en zei: “Als al deze mensen naar een man zouden gaan en hem om een kleine muntstuk zouden vragen, zou hij hen dan weigeren?” Zij zeiden: “Nee”. Waarop hij reageerde: “Ik zweer bij Allah dat het makkelijker is voor Allah om hen te vergeven dan deze man die hun verzoek om een kleine muntstuk inwilligt.”

(Madjlis fie Fadli Yauwmi ʿArafah van Ibn Naasir ud-Dien ad-Dimashqie)

Daarom is het noodzakelijk voor de moslim die winst en voordeel verlangt om deze gezegende dag nederig te zijn tegenover zijn Heer, de Geprezene. Dat hij zichzelf nederig maakt tegenover Hem, zichzelf verlaagt ter Ere van Allah, zich machteloos voelt tegenover Allah, hoopt op Zijn Genade en Vergevingsgezindheid. En Zijn Bestraffing en datgene dat Hij haat vreest, berouw tegenover Hem toont voor elke zonde die de handen hebben verricht en van elke fout waarnaar de voeten hebben gelopen.

Verdoe je tijd niet op deze grootse plaats door hier en daar naartoe te gaan of te praten met die-en-die. Keer je in plaats daarvan tot je Heer en Beschermer, verricht veel Dhikr, Doeʿaa’, zoek vergeving en smeek tot Hem.

ʿAbdoellaah ibn ʿAmr heeft verhaal dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “De beste smeekbede is de smeekbede op de dag van ʿArafah. En het beste dat ik en de Profeten vóór mij hebben gezegd, is: “Laa Ilaaha illAllaah wahdahoe laa Shariekalah, lahoel-Moelk, wa lahoel-Hamd, wa Hoewa ʿala koelli Shay’in qadier.” (er is geen ware god dan Allah, Hij is de Enige ware God, geen deelgenoot heeft Hij. Het Koninkrijk behoort tot Hem en alle lof komt Hem toe en Hij is tot alles in staat.)

(at-Tirmidhie;
Al-Albaanie heeft erover gezegd in Silsilah as-Sahiehah:
“De overlevering is bevestigd vanwege de verzameling ondersteunende bewijzen.”)

De dag van ʿArafah is een dag van smeekbeden en de beste Dhikr (gedenking) is het zeggen van “laa ilaaha illAllaah” (er is geen ware god dan Allah). De Profeet was gewoon deze Dhikr veelvuldig te citeren op de beste der dagen. Aangezien de beste dag de dag van ʿArafah is en de beste Adhkaar (gedenkingen) het zeggen is van “laa ilaaha illAllaah” (er is geen ware god dan Allah).

Het veelvuldig reciteren van de beste Adhkaar op de beste dag is het meest geschikte doel en meest passend. De woorden “Niets heeft het recht aanbeden te worden, behalve Allah” die de Profeet (vrede zij met hem) veelvuldig citeerde op de dag van ʿArafah, zijn de beste woorden, de geweldigste verklaring en het stevigste houvast. Het is de verklaring van Taqwa en de sleutel naar het Land van het eeuwige Geluk. Het is de basis en het fundament van het geloof en staat aan bovenaan elke zaak. Vanwege “laa ilaaha illAllaah” zijn de hemelen en de aarde gevestigd, de schepping geschapen, de Boodschappers gezonden en de hemelse Boeken geopenbaard. De voortreffeijkheid van deze woorden en hun status in de religie zijn onbeschrijfelijk en grootser dan de beweringen van degenen die zeggen de voortreffeljkheden ervan te kennen. Bovendien kent het deugden en voortreffelijkheden die nooit in iemands gedachten of verbeelding kunnen komen. Echter is het een verplichting voor de moslim om te weten dat “laa ilaaha illAllaah” niet wordt geaccepteerd van degene die slechts een lippendienst bewijst zonder de rechten en plichten ervan na te komen of aan de principes en voorwaarden ervan te voldoen.

“Laa ilaaha illAllaah” is niet slechts een zin zonder betekenis of realiteit, noch zijn het woorden zonder inhoud. Daarentegen hebben deze grootse woorden een betekenis waarvan het noodzakelijk is deze te begrijpen, te bevatten en te accepteren. Er bestaat consensus onder de mensen van kennis dat deze verklaring niet profijtvol is als het slechts wordt uitgesproken zonder de betekenis ervan te begrijpen of als er niet wordt gehandeld naar wat dit omvat. Zo zegt Allah, de Verhevene (interpretatie van de betekenis):

“En degenen die naast Hem worden aanbeden, zijn niet in staat om voorspraak te doen, behalve degenen die van de Waarheid getuigen terwijl zij (het) weten.”

(Soerat az-Zoekhroef: 86)

Oftewel: behalve degenen die getuigen dat er niets het ware recht heeft aanbeden te worden behalve Allah. En dat hun harten de betekenis kennen van wat hun tongen verklaren. Er bestaat geen twijfel over het geweldige belang van deze zaak en dat het elke moslim betaamt om zichzelf volledig hiermee bezig te houden en het hier de volle aandacht aan te besteden.

“Laa ilaaha illAllaah” brengt geen voordeel, behalve aan degene die de betekenis kent; zowel de ontkenning als de bevestiging ervan, en erin gelooft en ernaar handelt. Degene die het zegt en er uiterlijk naar handelt zonder erin te geloven, is een hypocriet. Degene die het zegt en er tegenovergesteld naar handelt met Shirk, is een ongelovige. En degene die het zegt en daarna afvallig wordt van de Islam door iets van de noodzakelijk rechten te verwerpen, zal geen profijt verkrijgen. Ook al zegt hij het duizend keer.

Degene die het zegt en enige vorm van aanbidding aan een ander richt dan Allah, zoals het verrichten van smeekbeden, het zoeken van toevlucht, hulp, bijstand of overwinning bij een ander dan Allah is een veelgodenaanbidder. Want hij kent zaken en aanbiddingen toe aan een ander waar slechts Allah de Macht over heeft. Ook al zegt diegene “dat er niets het ware recht heeft aanbeden te worden, behalve Allah”. Deze grootse verklaring omvat namelijk dat elke aanbidding slechts omwile van Allah is en er geen deelgenoten aan Hem worden toegekend. En ook het keren tot slechts Allah zonder deelgenoten toe te kennen, in nederigheid en onderwerping en met een streven en sterk verlangen en in berouw met hoop en vertrouwen in de smeekbede en het verzoek, behoren hiertoe.

Hij die de verklaring “niets heeft het ware recht aanbeden te worden behalve Allah” aanhangt, vraagt niet behalve aan Allah. Ook vraagt hij geen verlossing en bescherming, behalve aan Allah. Hij stelt zijn hoop en vertrouwen niet, behalve in Allah. En hij hoopt en verlangt niet naar iets anders dan Allah. Hij offert niet, behalve voor Allah. Hij richt geen daad van aanbidding aan een ander dan Allah. Hij is ongelovig aan alles dat naast Allah wordt aanbeden en hij pleit Allah vrij van hen.

(Taysier ʿAziez ul-Hamied)

Sheikh ʿAbdoer-Razzaaq ibn ʿAbdoel-Moehsin al-Badr

<<< Hoofdstuk 8                                                                                                  Hoofdstuk 10 >>>