Toen Sacied ibnoe Djoebayr (moge Allah hem genadig zijn) bij al-Haddjadj ibnoe Yoesoef ath-Thaqafiy, die bekend stond om zijn tirannieke heerschappij, werd gebracht vroeg al-Haddjadj: “Wat is jouw naam?”Sacied antwoordde: “Sacied (de gelukkige) ibnoe Djoebayr (de hersteller).” al-Haddjadj: “Nee, jij bent Shaqiy (ellendeling) ibnoe Koesayr (de sloper).” Sacied: “Mijn moeder is wel beter op de hoogte van mijn naam, dan jij.” al-Haddjadj: “Ellendig is je moeder en ellendig ben jij.” Sacied: “Jij bent niet degene die daar kennis over heeft.” al-Haddjadj: “Wat jij allemaal hebt uitgespookt in dit wereldse leven verdient het Vuur in het Hiernamaals.” Sacied: “Als ik wist dat jij degene bent die hierover gaat, dan had ik jou zeker als god genomen.” al-Haddjadj: “Wat heb jij te zeggen over Mohammed (vrede zij met hem)?” Sacied: “Hij is de Profeet van genade en de imam der leiding.” al-Haddjadj: “Wat heb jij te zeggen over cAli (moge Allah tevreden met hem zijn)? Is zijn verblijfplaats het Paradijs of de Hel?” Sacied: “Als ik nu het Paradijs zou zijn binnengetreden en kennis heb vernomen van haar inwoners dan had ik jou antwoord hierop kunnen geven.” al-Haddjadj: “Wat heb je te zeggen over de rechtgeleide kaliefen?” Sacied: “Ik ben niet aangesteld als rechter over hen.” al-Haddjadj: “Van wie van hen houd je het meest?” Sacied: “Van degene met de meeste godsvrucht.” al-Haddjadj: “En wie van hen heeft dan de meeste godsvrucht?” Sacied: “Dat weet Hij alleen Die op de hoogte is van hun openlijke en verborgen daden.” al-Haddjadj: “Ik wil graag dat je eerlijk tegen me bent.” Sacied: “Dat ik niet van jou houd, wil nog niet zeggen dat ik je verloochen.” al-Haddjadj: “Waarom lach je niet?” Sacied: “Hoe kan iemand lachen die gemaakt is van klei, terwijl wij allen weten dat klei verteerd wordt door het Vuur.” al-Haddjadj: “Waarom lachen wij dan wel?” Sacied: “De harten van de dienaren verschillen van elkaar.” Hierop gaf al-Haddjadj opdracht om zijn fijnste edelstenen, zoals parels, robijnen en smaragden te voorschijn te brengen. Sacied zei toen: “Als je dit bij elkaars hebt verzameld om je daarmee te beschermen tegen de huiveringwekkende gebeurtenissen van de Dag des Oordeels, dan heb je goed gedaan. Zo niet, dan kan ik je zeggen dat één zo’n huiveringwekkende gebeurtenis volstaat om de zogende moeder haar zuigeling te doen vergeten. Geen goeds is er in dit wereldse leven, behalve datgene wat besteed wordt op de Weg van Allah.” Al-Haddjadj gaf hierna opdracht een luit en een fluit te brengen en daarop te spelen. Hierop begon Sacied te huilen. al-Haddjadj: “Waarom huil je? Ben je zo onder de indruk van dit spel?” Sacied: “Nee, ik huil van verdriet. Wat betreft het blazen op de fluit, dit deed mij denken aan het blazen op de Bazuin die het begin van de Geweldige Dag inluidt. En wat betreft de luit, dit is gemaakt van een boom die ten onrechte is geveld en haar snaren zijn afkomstig van een geit die op de Dag des Oordeels ook opgewekt zal worden.” al-Haddjadj: “Vernietigd ben jij, O Sacied!” Sacied: “Hij die weggehouden wordt van het Vuur en het Paradijs binnen wordt gelaten kent geen vernietiging.” al-Haddjadj: “Kies maar de wijze waarop ik jou aan je einde zal brengen.” Sacied: “De keuze is aan jou, want bij Allah, op dezelfde wijze zoals jij mij zult doden, zal Allah jou doden op de Dag des Oordeels!” al-Haddjadj: “Zou je willen dat ik je gratie verleen?” Sacied: “Gratie komt alleen van Allah en hier maak jij geen aanspraak op.” al-Haddjadj: “Neem hem mee en dood hem.”
Toen Sacied eenmaal buiten was, begon hij te lachen. Toen al-Haddjadj hiervan op de hoogte werd gebracht, liet hij hem terugkomen en vroeg: “Wat deed jou lachen?” Sacied: “Ik verbaas mij over jouw onbeschoftheid tegenover Allah, terwijl Hij zo Zachtaardig tegen jou is.” al-Haddjadj: “Dood hem.” Sacied zei kijkend naar de hemel: “Waarlijk, ik richt mijn gezicht tot Hem die de hemelen en de aarde heeft geschapen, afwijkend (van Shirk) en ik behoor niet tot de veelgodenaanbidders.” al-Haddjadj: “Draai zijn gezicht naar de grond.” Sacied: “Uit haar (de grond) hebben Wij jullie geschapen en daarin zullen Wij jullie doen terugkeren en daaruit zullen wij jullie andermaal voortbrengen.” al-Haddjadj: “Slacht hem af.” Sacied: “ik getuig dat niets of niemand het recht heeft aanbeden te worden, behalve Allah alleen, zonder enige deelgenoten. En ik getuig dat Mohammed Zijn dienaar en Boodschapper is. Dit is het laatste wat ik te zeggen heb tot ons weerzien op de Dag der Opstanding. O Allah, laat hem niemand anders na mij doden.”
Wafiyaat al-Acyaan, deel 2 blz. 381