Alle lof zij Allah.
Ik kan mij niets profijtvoller bedenken dan het advies van Allah en Zijn Boodschapper (vrede zij met hem), bedoeld voor degenen die het begrijpen en opvolgen (interpretatie van de betekenis):
“…En voorzeker, Wij hebben degenen opgedragen die de Schrift vóór jullie gegeven was, en ook jullie, om Allah te vrezen…”
(Soerat an-Nisaa’: 131)
De Profeet (vrede zij met hem) heeft Moecaadh ibnoe Djabal, toen hij hem naar Jemen stuurde, geadviseerd en zei: “O Moecaadh, vrees Allah waar je ook bent en laat een slechte daad opvolgen door een goede daad, zodat deze haar (de slechte daad) uitwist. En ga met de mensen om op een goede wijze.” Moecaadh genoot een hoge status bij de Profeet en hij (vrede zij met hem) zei tegen hem: “O Moecaadh, bij Allah ik hou van jou.”
En de Profeet liet Moecaadh achter hem rijden. Het is overgeleverd dat hij degene was van deze gemeenschap die de meeste kennis had wat betreft Halaal en Haraam, en dat hij op de Dag der Opstanding een kleine voorsprong zal hebben op de geleerden. Eén van de deugden die hem is toegekomen, is dat de Profeet (vrede zij met hem) hem naar Jemen heeft gestuurd om zijn Boodschap te verkondigen; als een Daaciyah, Moefti en rechter voor de mensen van Jemen. En hij (vrede zij met hem) was gewoon om hem te vergelijken met Ibraahiem, en Ibraahiem was een leider van de mensheid.
Ibnoe Mascoed zei altijd dat Moecaadh een Oemmah was (een leider die over alle goede eigenschappen beschikt), dat hij gehoorzaam was aan Allah en dat hij niet tot de veelgodenaanbidders behoorde. Daarmee vergeleek hij Moecaadh met Ibraahiem (interpretatie van de betekenis):
“Voorwaar, Ibraahiem was een Imam (voorbeeld), gehoorzaam aan Allah, een Hanief, en hij behoorde niet tot de veelgodenaanbidders.”
(Soerat an-Nahl: 120)
Bovendien was het de Profeet (vrede zij met hem) die hem voorzag van dit advies, dus we worden erop gewezen dat het beknopt en alomvattend is. Het is bedoeld voor degene die het begrijpt, ook al is het een interpretatie van het advies dat gegeven is in de Koran.
Wat betreft de beknoptheid ervan, dat heeft te maken met het feit dat elke persoon twee verplichtingen heeft: zijn verplichting tegenover Allah en zijn verplichting ten opzichte van anderen. Het is onvermijdelijk dat men soms zal tekortschieten ten aanzien van deze verplichtingen, hetzij door iets wat hem is bevolen na te laten of door iets te doen wat hem verboden is. Daarom zei de Profeet (vrede zij met hem): “Vrees Allah waar je ook bent.” Dit is het alomvattende deel. De woorden “waar je ook bent” verwijzen naar de noodzaak van Taqwa (godsvrees) in zowel het verborgene als het openlijke.
Vervolgens zei hij (vrede zij met hem): “En laat een slechte daad opvolgen door een goede daad, zodat deze haar (de slechte daad) uitwist.” We kunnen dit vergelijken met een arts die zijn patiënt onderzoekt en zich realiseert dat de patiënt iets schadelijks heeft ingenomen. De arts zal hem dan ook adviseren om iets in te nemen wat goed voor hem is. Het plegen van een zonde is iets wat onvermijdelijk is voor de mens. Dus de verstandige is degene die zich blijft bezighouden met het verrichten van goede daden zodat die zijn slechte daden zullen uitwissen.
In de bewoordingen van de overlevering wordt het woord ‘Sayyi’ah’ (slechte daad) het eerst genoemd, ook al is dat het obstakel, omdat het doel hier is om de slechte daden uit te wissen en niet om de goede daden te benadrukken.
De goede daden moeten van gelijke aard aan de slechte daden zijn, zodat die effectiever zullen zijn in het uitwissen ervan. De gevolgen van de zonden kunnen worden uitgewist door verschillende zaken, waarvan het eerste het tonen van berouw is en het tweede door te smeken om vergeving zonder berouw te tonen. Want Allah, de Verhevene, kan iemand vergeven door zijn smeekbede te verhoren, ook al heeft de persoon geen berouw getoond. Maar als het tonen van berouw en het smeken om vergiffenis gecombineerd worden, dan is het volledig. De derde zaak is goede daden verrichten die de zonden uitwissen.
Met betrekking tot specifieke daden van boetedoening, zoals die voor iemand die gemeenschap heeft gedurende de dag in de Ramadan, iemand die van zijn echtgenote scheidt door Dhihaar (vorm van scheiding uit het pre-islamitische tijdperk (al-Djaahiliyyah) waarbij de man tegen zijn vrouw zegt: “Jij bent voor mij als de rug van mijn moeder”), iemand die gedurende de Hadj bepaalde daden verricht die verboden zijn of bepaalde verplichtingen daarvan nalaat en iemand die jaagt tijdens de Hadj. Deze boetedoeningen bestaan uit vier soorten: het bieden van een offer, het bevrijden van een slaaf, het uitgeven van liefdadigheid en het vasten.
Wat betreft de soorten boetedoeningen die niet zijn vermeld, zoals Hoedayfah zei tegen cOmar: “De Fitnah waarmee een man wordt getroffen (d.w.z. zijn tekortkomingen met betrekking tot religieuze plichten) vanwege zijn familie, rijkdom en kinderen kunnen worden gecompenseerd door het gebed, het vasten, liefdadigheid en het aansporen tot het goede en het verwerpen van het slechte.” Dit is vermeld in de Koran en de authentieke overleveringen die spreken over het compenseren middels de vijf dagelijkse gebeden, het vrijdaggebed, het vasten, de Hadj en alle daden waarover gezegd wordt: “Degene die zus en zo zegt of dit en dat doet, zal vergeven worden of zijn voorgaande zondes zullen vergeven worden.” Veel van dit soort berichten zijn te vinden in de Soenan boeken, met name de boeken die geschreven zijn met betrekking tot deugdzame daden.
Opgemerkt moet worden dat het besteden van aandacht aan dergelijke zaken één van de zaken is waar een persoon de grootste behoefte aan heeft. Wanneer iemand de leeftijd van de pubertijd bereikt – vooral in deze tijd en soortgelijke periodes die in veel opzichten gelijk zijn aan het pre-islamitische tijdperk – en hij groeit op tussen de geleerden en religieuze mensen, dan kan hij enigszins beïnvloed worden door zaken van al-Djaahiliyyah. Hoe zou het dan gesteld zijn met de anderen?
Aboe Sacied verhaalt dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Jullie zullen stapsgewijs het pad volgen van degenen die voor jullie waren, dat zelfs als zij het hol van een hagedis binnentreden, jullie hen zullen volgen.” Zij zeiden: “O Boodschapper van Allah, bedoelt u de joden en de christenen?” Hij (vrede zij met hem) zei: “Wie anders?”
(al-Boekhaarie en Moeslim)
En deze overlevering wordt bevestigd door het vers (interpretatie van de betekenis):
“…dus geniet van jullie deel, zoals degenen vóór jullie van hun deel hebben genoten. En jullie zijn verdiept (in ijdele gesprekken) zoals zij verdiept waren…”
(Soerat at-Tawbah:69)