De geheime kamer

9135

(Een waargebeurd verhaal uit de tijd van de Spaanse Inquisitie: moslimvervolging in Andalusië in de 16e en 17e eeuw)

Het begon allemaal toen ik nog heel jong was. Ik had geen idee wat er allemaal in het geheim afspeelde. Maar wat mij altijd opviel, waren de emoties van mijn vader – moge Allah genadig met hem zijn -. Hij was constant paniekerig en bleek van kleur. Als ik thuiskwam van school en hem trots liet horen wat ik had geleerd uit de bijbel en hoe ik beter werd in de Spaanse taal, verliet hij mij meteen en trok zich terug in zijn ‘geheime’ kamer midden in onze woning. Niemand mocht deze kamer in, noch in de buurt komen van de deur.

Hij verbleef altijd uren in deze kamer zonder dat ik wist wat daarbinnen gebeurde, tot hij naar buiten kwam met rode branderige ogen, alsof hij uren had gehuild. En zo bleef hij dan dagen in een verdrietige en depressieve stemming. Ik kon weinig aflezen van zijn kille en lege blik, behalve een hoop verdriet. Soms, bewoog hij zijn lippen alsof hij wou praten waarop ik aandachtig wachtte om te horen wat hij wilde zeggen. Maar voordat hij nog wat zei, draaide hij zich alweer om en liep weg.

Op de dagen dat ik naar school ging, nam mijn moeder huilend en verdrietig afscheid van mij. Ze knuffelde en zoende mij zo hard, dat het leek alsof ik nooit meer terug zou komen. Kort nadat ze me losliet, drukte ze mijn lichaampje opnieuw tegen zich aan om weer te beginnen aan het geknuffel en gezoen. Nooit heb ik mijn moeder uitgezwaaid zonder haar huilend achter te laten. De hele dag door voelde ik haar warme tranen nog tegen mijn wang aan. Wanneer ik thuiskwam van school, was onze hereniging zo intens dat ik het gevoel had dat ze mij jaren niet had gezien.

Ik vond het allemaal maar vreemd en snapte er weinig van. Waarom werd mijn moeder telkens zo verdrietig als ik naar school ging? Ik kon maar niet bevatten waarom de emoties bij ons thuis zo heftig waren.

Steeds meer afstand ontstond er tussen mij en mijn ouders. Regelmatig hoorde ik ze stiekem in een andere taal tegen elkaar praten die ikzelf niet kon verstaan. Zodra ik dichterbij kwam en zij mijn aanwezigheid opmerkten, stopten ze onmiddellijk met praten in deze vreemde taal en schakelden ze om naar het Spaans.

Weer was ik verbaasd en tegelijkertijd gekwetst. Ik begon me steeds meer dingen af te vragen, tot ik het punt bereikte dat ik overtuigd was dat het aan mij lag. Was ik eigenlijk wel hun kind? Kan het niet zijn dat ze mij buiten hebben gevonden en mij uit medelijden zijn gaan opvoeden?

De vragen en onzekerheden stapelden zich op in mijn klein hoofdje. Soms werd het me allemaal te veel en werd de pijn ondragelijk. Ik zocht mijn troost in een afgelegen hoekje van het huis en begon te huilen, totdat ik niet meer kon.

De kille en deprimerende sfeer in huis samen met de pijn die deze met zich meebracht, zorgden ervoor dat ik me geen kind meer voelde noch dat ik mij zo gedroeg. Ik kon het niet meer opbrengen om met mijn leeftijdsgenootjes te spelen en lol te trappen. Ik zonderde me het liefst af van hen om vervolgens alleen te kunnen zijn. Zittend, met mijn armpjes over elkaar en mijn hoofd hangend tussen mijn armen, verzonk ik in mijn gedachten op zoek naar een oplossing voor al mijn problemen tot ik getrek voelde aan mijn mouw. Het was een teken van de priester om te gaan bidden in de kerk.

Op een dag beviel mijn moeder van een prachtige baby. Ze deelde dit verheugende nieuws met mijn vader maar tot mijn verbazing toonde hij geen sprankje vreugde of blijheid. Zelfs een glimlach kon hij niet op zijn gezicht toveren. Met tegenstribbeling van zijn eigen lichaam stond hij verdrietig op om naar de priester te gaan zodat deze het kind kon dopen. Met lood in zijn schoenen liep hij achter de priester aan die onderweg was naar ons huis. Mijn vader hield zijn hoofd omlaag en zijn verdrietige blik sprak boekdelen. Eenmaal thuis aangekomen verstijfde mijn moeders blik. Beladen met angst schoof ze voorzichtig de baby naar de priester waarna ze haar ogen dichtkneep. Door deze bizarre gebeurtenis raakte ik nóg meer van streek. Het ongelukkige gevoel dat ik diep van binnen voelde, werd zojuist nog donkerder en pijnlijker. Ik snapte er werkelijk waar niets meer van!

Tot die ene bijzondere avond aanbrak, de avond van het paasfeest. Heel Granada en Alhambra waren oogverblindend gesierd door lichtjes en overal in de stad kwamen de kruizen feestelijk tevoorschijn. Op die bijzondere dag riep mijn vader mij in het diepste van de nacht bij zich in zijn kamer. Ja… Het was dé kamer! De kamer waarvan al jaren niemand thuis wist wat daar precies gebeurde. De rest van de gezinsleden waren diep in hun slaap gezonken. Met elke stap die ik zette begon mijn hart harder te kloppen. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en volgde hem de kamer in.

Eenmaal halverwege de donkere kamer sloot mijn vader de deur, terwijl hij opzoek ging naar een lampje. Daar stond ik dan, in het midden van een donkere kamer wachtend op het licht om te zien wat er in deze kamer stond. Elke seconde leek een jaar te duren. Inmiddels verscheen een klein vlammetje in het lampje die de kamer een klein beetje belichtte. Tot mijn verbazing was de mysterieuze kamer vrijwel leeg op een tapijtje na en wat boeken op de plank. Het enige wat er verder nog lag was een zwaard dat aan de muur hing.

Stilzwijgend droeg hij me op om op het tapijtje te gaan zitten, hij bleef me stil aanstaren. Zijn stilte en de stilte van de nacht, samen met de ietwat angstaanjagende setting van de kamer brachten mij naar een andere wereld. Even vergat ik de werkelijkheid en waande ik mij in een wereld die ik niet kan omschrijven, totdat mijn vader mijn hand zacht en liefdevol vastpakte en zachtjes zei: “Mijn zoon, je bent nu 10 jaar en inmiddels een man geworden. Vandaag zal ik je het lang bewaarde geheim vertellen dat ik voor je heb verzwegen. Ben je in staat om dit geheim tot aan je graf met je mee te dragen? Niemand mag dit weten! Slechts één aanwijzing van jou aan anderen over dit geheim zal tot mijn executie leiden door de inquisitie.”

“De inquisitie?!” Bij het horen van dat woord voelde ik een koude rilling over mijn hele lichaam. Ondanks mijn leeftijd, wist ik heel goed wat de inquisitie was en deed. Op mijn weg naar school zag ik hun slachtoffers dagelijks. Ze werden opgehangen en gekruisigd of zelfs verbrand. Soms zag ik vrouwen die werden opgehangen aan hun haren, totdat de marteling hen fataal werd. Ik klapte even dicht en reageerde niet op mijn vaders vraag.

“Waarom zeg je niks? Acht je jezelf in staat om het geheim te bewaren?” vroeg mijn vader nogmaals.

“Ja”, zei ik.

“Zal je het ook geheim kunnen houden voor je moeder en de mensen die dichtbij je staan?” Ook daarop weer antwoordde ik “ja”.

“Oké, kom wat dichterbij”, zei hij fluisterend “en luister goed naar me, want ik kan mijn stem niet verheffen. Ik ben namelijk bang dat zelfs de muren oren hebben en mij zullen aangeven bij de inquisitie.”

Zachtjes kwam ik dichterbij, waarop ik zei: “Ik ben één en al oor vader.”

“Weet je wat dit voor boek is?” vroeg hij al wijzend naar één van de boeken op de plank?

“Nee” antwoordde ik.

“Dit is het boek van Allah.”

“Bedoelt u het heilige Boek dat God geeft geopenbaard aan Jezus de zoon van God?” vroeg ik verbaasd.

“Welnee! Dit is de Koran die Allah “De Ene, De Enige, De Zelfgenoegzame, Degene die niet verwekt, noch verwerkt is, Degene waaraan niet één gelijk is” heeft geopenbaard aan de beste onder zijn schepselen, de meester der Boodschappers, onze profeet Moehammad de zoon van ʿAbdoellaah, de Boodschapper van Allah, vrede zij met hem.” Mijn ogen stonden wagenwijd open van de schrik en verbazing. Weer werd ik overrompeld door verbazing en onbegrip.

Gauw begon mijn vader meer te vertellen. “Dit is het Boek van de Islam. Het geloof waarmee Mohammed is gekomen naar de gehele mensheid. Ver hier vandaan is het allemaal begonnen, in Mekka, bij een onverschillig volk dat onwetend was en onder hen bevonden zich vele afgodaanbidders. Mohammed heeft hen geleid naar de Eenheid van Allah met Zijn Wil waardoor ze een eenheid vormden en krachtig werden. Ze vormden een dynastie en namen geleidelijk grote delen van de wereld over tot ze zelfs hier bij ons aankwamen in Spanje. Ze zorgden voor rechtvaardigheid en waren goed voor de mensen. Ze stelden alles en iedereen in veiligheid en verbleven hier ruim 800 jaar. In 800 jaar tijd hebben ze dit land tot één van de mooiste en beste landen van de wereld weten om te vormen. Ja mijn zoon, wij zijn Arabieren en Moslims!”

Ik was met stomheid geslagen. Een storm aan emoties ging door mij heen. Verbaasd en angstig riep ik: “Wat? Zijn wij…? Zijn wij Arabische Moslims?!” “Ja mijn zoon, dit is het geheim dat ik je toevertrouw. Wij zijn de mensen van dit land. Wij hebben al deze paleizen gebouwd. Het waren onze eigendommen, voordat het in de handen viel van onze rivalen. Wij zijn degenen die deze minaretten hebben gebouwd waarin de stem van de Moe’addhin galmde en waar nu het geluid van de kerkbellen luidt. Al deze gebedshuizen hebben wij gebouwd waarin de moslims zij aan zij het gebed verrichtten, en nu… Nu worden deze gebedshuizen gevuld door priesters en monniken die uit de bijbel reciteren. Ja mijn zoon, wij zijn de Arabische moslims. Onze sporen zijn achtergelaten op elk plekje in Spanje, en onder elk stukje grond liggen overblijfselen van onze grootouders en onze martelaren. Wij hebben deze steden gebouwd en alles eromheen. Maar sinds veertig jaar…Hoor je mij? Sinds veertig jaar is de ellendige koning Mohammed Abu ʿAbdillaah (Boabdil), de laatste koning van de dynastie, in de val gelokt door de valse beloftes van de Spanjaarden. Hij vertrouwde hen de sleutel van Granada toe en liet de bescherming van de moslims over aan hen waarna hij de voeten nam naar Marokko om vervolgens daar een eenzame dood te lijden[1]. Complete vrijheid, onafhankelijk en rechtvaardigheid werden ons beloofd, maar niets bleek waar. Nadat ze aan de macht kwamen werden alle beloftes verbroken en werd de inquisitie opgezet. Het christendom werd ons opgelegd als religie en het werd ons verboden om de Arabische taal te spreken. Onze kinderen werden van ons afgenomen, zodat zij ze konden indoctrineren met het christendom.

Dit is de reden waarom wij altijd zo verdrietig zijn om onze kinderen en in alle verborgenheid onze geloof belijden. Al 40 jaar leven wij onder deze omstandigheden en verdragen wij deze ondraagbare kwelling mijn zoon, wachtend op Verlossing van Allah. Maar we wanhopen niet, want wij mogen niet wanhopen van onze religie. Het is de religie van kracht en geduld!

Mijn zoon, dit is het geheim dus zorg ervoor dat je dit voor je houdt, want mijn leven hangt nu letterlijk aan jouw lippen. En het is niet dat ik bang ben voor de dood, of dat ik Allah niet wil ontmoeten. Maar ik wil graag in leven blijven tot ik jou je echte religie en taal kan leren. Ik wil je leiden van het donker naar het licht. Sta op mijn zoon en ga nu maar naar bed.”

Vanaf die dag, telkens wanneer ik de balkonnetjes van Alhambra zag of de minaretten van Granada bekeek, besloop een naar gevoel mij. Een mengelmoes van verlangen en verdriet overspoelde mij, tegelijkertijd voelde ik een tegenstrijdige liefde. Vaak liep ik rondjes rondom Alhambra en sprak ik haar aan: “O Alhambra, de verloren geliefde. Ben jij je oprichters dan vergeten? De mensen die jou met hun ziel hebben gevoed. De mensen wiens tranen en bloed dienden als water voor jouw bodem. Ben jij de beloftes vergeten en heb je hun liefde ontkend? Ben jij dan de eervolle koningen vergeten die door jouw gangen paradeerden. Zij die wanneer zij spraken iedereen stilviel en wanneer zij opdrachten gaven iedereen tot hen kwam. Ben je inmiddels gewend aan het geluid van de kerkbellen in plaats van de Adhaan? Ben je tevreden met de monniken als vervangers voor de imams?” Mijn gedachten werden onderbroken door de angst dat iemand mij zou horen.

Gauw haastte ik mij naar de Arabische lessen die ik van mijn vader kreeg in het geheim. Ik zie mijn vader weer helemaal voor me, hoe hij mij het alfabet liet schrijven, zodat hij vervolgens de Arabische letters ernaast kon schrijven. “Dit zijn onze letters” zei hij daarna, waarna hij mij de uitspraak van het Arabische alfabet leerde. Daarna volgde altijd een les over de Islam en leerde hij mij praktische zaken, zoals de wassing en het gebed om vervolgens achter hem te bidden in alle stilte en verborgenheid. Dit allemaal speelde zich af in de geheime kamer.

Mijn vader was altijd angstig dat ik me zou verspreken en het geheim zou verklappen. Hij testte me altijd uit door mijn moeder op mij af te sturen die mij vervolgens belaagde met vragen: “Wat leert je vader je?” Waarop mijn antwoord altijd was: “Niets.” “Als je ook maar iets weet van dat wat hij je leert, dan moet je het niet voor mij verzwijgen!” “Hij leert mij niets, moeder!”

Na een tijd beheerste ik de Arabische taal en begreep ik de Koran. Ik was bekend met de regels van het geloof. Kort daarna introduceerde mijn vader mij aan een broeder die ook moslim was. Sindsdien kwamen we met z’n drieën bij elkaar om Allah te aanbidden.

Ondertussen werden de controles steeds strenger in het land en werd het steeds zwaarder voor de moslims in Granada. Er ging geen dag voorbij zonder dat wij tientallen mensen zagen die werden gekruisigd of levend verbrand. Honderden werden dagelijks gemarteld op de meest gruwelijke wijze. Hun nagels werden eraf gerukt en ze kregen zoveel water dat ze dreigden te verdrinken en hun ademhaling stopte. Hun lichamen werden gebrandmerkt en nog meerdere verschrikkelijke martelwijzen werden toegepast op de Arabieren en moslims.

Het moorden en martelen bleef lange tijd aanhouden. Op een dag zei mijn vader plotseling: “Mijn zoon, ik heb het gevoel dat mijn einde nabij is en ik wil het martelaarschap graag bereiken middels de inquisitie, opdat ik het Paradijs zal binnentreden. Er rest mij niets meer in deze wereld nu ik jou heb gered van het donker (ongeloof) naar het licht en ik jou de grote verantwoordelijkheid heb gegeven waar ik bijna aan onderdoor ging. Als mij iets overkomt mijn zoon, luister dan naar jouw oom (hun moslimbroeder), gehoorzaam hem en ga niet tegen hem in.”

De dagen daarop gingen voorbij, tot op een donkere nacht mijn ‘oom’ mij bij zich riep en opdroeg om met hem mee te gaan. “Het is voor ons mogelijk om met de Wil van Allah te vluchten naar Marokko, het land van de moslims”, zei hij. “Maar… mijn vader? …en mijn moeder?”

Hij hield mijn hand stevig vast en zei: “Heeft je vader je niet opgedragen om naar mij te luisteren en mij te gehoorzamen?!” Met tegenzin vertrok ik met hem. Toen we ver van de stad waren zei hij: “Heb geduld mijn zoon, Allah heeft het geluk voor je ouders voorgeschreven middels de inquisitie.”

****

De jongen kwam aan in Marokko en groeide op tot één van de grote geleerden die Marokko heeft gekend in haar geschiedenis. Met de Wil van Allah heeft zijn kennis vele vruchten geworpen. Deze kleine jongen is niemand minder dan de edele geleerde: Mohammed ibnoe ʿAbdoer-Rafieʿ al-Andalusi.[2]

 

(Qisas min at-Taariekh van Sheikh ʿAli at-Tantaawie)

 

[1] De val van Granada was op 2 januari 1492.

[2] Mohammed ibnoe ʿAbdoer-Rafieʿ al-Hoesayni al-Moersie al-Andalusie. Eén van de Maalikie geleerden die een afstammeling is van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem). Zijn boek “al-Anwaar un-Nabawiyyah, fie Aabaa’i khair il-Bariyyah” wordt beschouwd als één van zijn beroemdste boekwerken, waarin hij spreekt over de afkomst van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) en over de Andalusische families die afstammen van de Profeet. In dit boek schrijft hij tevens uitvoerig over de moeilijke tijden die de moslims hebben meegemaakt nadat Andalusië in de handen kwam van de Spanjaarden. Hij heeft geleefd in Tunesië en overleed daar in het jaar 1052 H. / 1643 N.Chr.

  • al-Anwaar un-Nabawiyyah, fie Aabaa’i khair il-Bariyyah: