De vrome voorgangers en hun verdraagzaamheid

6301
Er is overgeleverd dat een man eens iemand van de Taabicien in diens aanwezigheid prees, waarna hij zei: “O dienaar van Allah, waarom prijs je mij? Heb je mij wel eens meegemaakt, terwijl ik boos was waarna je mij verdraagzaam vond? De man antwoordde: “Nee” Hij zei: “Heb je mij wel eens meegemaakt tijdens een reis, waarna je over mijn goede gedrag te spreken was?” De man antwoordde: “Nee.” Hij zei: “Heb je mij wel eens iets toevertrouwd, waarna je mij betrouwbaar vond?” De man zei: “Nee.” Waarop hij zei: “O wee jij, laat niemand een ander prijzen als hij hem niet heeft meegemaakt tijdens deze drie zaken.” Een man was eens aan het razen tegen al-Ahnaf ibnoe Qays, die bekend stond om zijn verdraagzaamheid. De man zei: “Bij Allah, O Ahnaf, als je maar één weerwoord hebt dan heb ik daar tien voor in de plaats.” Waarop Ahnaf tegen hem zei: “Wanneer jij tien weerwoorden hebt, dan nog zul je niet één van mij horen.” Wanneer er al-Foedayl ibnoe Iyaadh ter oren zou komen dat een persoon slecht over hem had gesproken, zou hij zeggen: “Bij Allah, wat maakt zijn toestand mij boos. – en met ‘zijn’ bedoelde hij de satan.” Vervolgens zou hij zich beperken tot de volgende woorden: “O Allah, als hij gelijk heeft, vergeef mij dan en wanneer hij liegt, vergeef hem dan.”

Een man schold eens ar-Rabiec ibnoe Khaytham uit, waarna deze tegen hem zei: “O jij, Allah heeft jouw woorden zeker gehoord en je moet weten dat het Paradijs voorafgaat door een hindernis. Wanneer ik deze veilig genomen heb, zullen jouw woorden mij niet schaden. Wanneer ik deze echter niet voorbij kom, dan is het erger met mij gesteld dan dat jij zegt.”

Toen de leider der gelovigen, cOmar ibn cAbd ul-cAziez samen met zijn bewakers eens een nachtelijke rondte hield, trad hij de moskee binnen. Doordat het er donker was struikelde hij over een man die sliep. Hierdoor schrok de man wakker en zei: “Ben je nou gek geworden?” cOmar antwoordde: “Nee.” De bewakers wilden het hier niet bij laten, maar cOmar zei: “Laat hem, hij vroeg mij of ik gek was geworden en ik antwoordde ontkennend.”