Wat is de methodiek van Ahl us-Soennah wal-Djamaaʿah met betrekking tot hoop en vrees?

5770

Vraag:

Wat is de methodiek van Ahl us-Soennah wal-Djamaaʿah met betrekking tot hoop en vrees?

Antwoord:

De geleerden verschillen van mening omtrent de vraag of men de voorkeur dient te geven aan hoop ofwel aan vrees. Zo heeft Imam Ahmed gezegd: “Het is gewenst dat iemands vrees en hoop één zijn. Dus mag de vrees niet de bovenhand krijgen zoals ook de hoop niet mag overheersen.” Verder zegt hij: “Als één van de twee bij een persoon de dienst gaat uitmaken dan zal diegene ten onder gaan.” Want wanneer hoop overheerst, dan zal de persoon zich veilig rekenen. En wanneer vrees overheerst, dan treedt er bij de persoon wanhoop op.

Andere geleerden hebben weer gezegd: “Bij het verrichten van een goede daad dient de hoop voorrang te krijgen terwijl bij het willen plegen van een zonde vrees voorrang dient te krijgen.” Want met het verrichten van een goede daad heeft hij immers voldaan aan de gestelde eisen voor de acceptatie van de daad. En dus moet hij hopen op deze aanvaarding. Staat hij echter op het punt om een zonde te verrichten dan dient hij zijn vrees op te voeren om zo niet in deze zonde te vervallen.

Anderen hebben weer gezegd: “Het is gewenst voor een gezond persoon dat vrees de bovenhand krijgt. Terwijl het voor een ziek persoon wenselijk is dat hoop de bovenhand krijgt.” Want vrees zet een gezond persoon aan tot het vermijden van zonden. Terwijl hoop  een ziek persoon doet uitkijken naar de ontmoeting met zijn Heer.

Mijn inziens is dat dit per situatie verschilt. Wanneer hij bijvoorbeeld bevreesd is dat de vreesfactor de dienst gaat uitmaken dan dient hij daar tegenover de hoopfactor op te krikken.  Merkt hij echter dat de hoopfactor zijn vrees gaat overschaduwen dan dient hij de vreesfactor weer op te krikken. In feite kunnen wij zeggen dat ieder persoon met een levend hart als arts voor zichzelf kan optreden. Wat betreft iemand met een dood hart die niet eens de moeite neemt om zijn hart te verifiëren, aan hem is deze zaak niet besteed.

Sheikh Mohammed ibnoe Saalih ul-ʿOethaymien
Fataawa al-Arkaan al-Islaam, blz 58